1 Mede ontleend aan rov. 2 van de beschikking van het hof d.d. 12 mei 2009 en rov. 4 van de beschikking van de rechtbank d.d. 21 mei 2008.
2 Zie de weergave in rov. 3 en 6 van de beschikking van de rechtbank.
3 Het verzoekschrift tot cassatie is op 6 augustus 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
4 Tweede versie, september 2008. Het verweerschrift van de man, verwijzend naar het met art. 1.1.9 van de tweede versie overeenstemmende art. 1.1.10, gaat kennelijk uit van de eerste versie, maart 2008.
5 Art. 1.4.4 Pvfg luidt: "Pleitnotities. Tijdens de mondelinge behandeling kan een belanghebbende of zijn advocaat een notitie van hooguit twee bladzijden, A4-formaat en enkelzijdig beschreven, voordragen en overleggen, met inachtneming van de in artikel 1.4.2 genoemde korte spreektijd."
6 HR 23 april 2004, LJN AO2327, NJ 2004, 350.
7 K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht, 2004, par. 4.4.5.3 en par. 6.2.2.1.
8 Behoudens strijd met een wettelijke bepaling, zie bijv. HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006, 405 m.nt. GRR, rov. 5.2.
9 Vgl. A-G Wesseling-van Gent, conclusie (onder 2.26) voor HR 23 april 2004, LJN AO2327, NJ 2004, 350.
10 Vgl. A-G Ten Kate, conclusie (onder 50) voor HR 31 oktober 1986, LJN AC9554, NJ 1987, 207. Zie ook Asser/Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 104.
11 Verwezen wordt naar rechtspraak inhoudende een beperkte motiveringsplicht voor beslissingen tot schatting van schade en vaststelling van buitengerechtelijke kosten, en voor alimentatiebeslissingen tot vaststelling en weging van behoefte- en draagkrachtbepalende factoren. Een dergelijke algemene motiveringsplicht wordt ook voorgestaan door Teuben, Rechtersregelingen, par. 6.2.2.3 en 6.3.5, met literatuurverwijzingen.
12 De klacht verwijst kennelijk abusievelijk naar HR 16 april 2004, NJ 2004, 639.
13 HR 3 december 2010, LJN BO0197, NJ 2010, 650. Vgl. ook HR 7 december 2007, LJN BB9613, NJ 2008, 554 m.nt. HJS: het hof dient te beoordelen of volgens reglement te laat overgelegde stukken niettemin kunnen worden toegelaten.
14 Vgl. Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 41, laatste alinea.
15 HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006, 405 m.nt. GRR, rov. 4.3.
16 Zie o.m. A-G Asser, conclusie voor HR 30 juni 1995, LJN AD2375, NJ 1996, 103 m.nt HER; A.I.M. van Mierlo, Rolrecht in Nederland, 1998, p. 28-30; Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 42, en A-G Wesseling-van Gent, conclusie voor HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006, 405 m.nt. GRR, allen met vermelding van overige vindplaatsen.
17 HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006, 405 m.nt. GRR, rov. 4.2 (ontnemen mogelijkheid van grieven te dienen). Zie bijv. ook HR 16 november 2001, LJN AD3978, NJ 2002, 401 (weigering inschrijving ter rolle).
18 Zie de vindplaatsen in noot 16
19 Vgl. HR 11 juli 2003, LJN AF7676, NJ 2003, 567 (rolbeslissing waarbij verzoek om pleidooi wordt geweigerd is een vonnis waartegen cassatieberoep openstaat).
20 In HR 23 april 2004, LJN AO2327, NJ 2004, 350, betreffende een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling in een rekestprocedure, stuitte het cassatieberoep niet af op niet-ontvankelijkheid.
21 Aldus H.J. Snijders in zijn noot onder HR 7 december 2007, LJN BB9613, NJ 2008, 554.
22 Vgl. Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 128.
23 Verwezen wordt naar HR 25 november 1988, LJN AD0529, NJ 1989, 529; HR 29 september 1995, LJN ZC1826, NJ 1996, 88; HR 18 juni 2004, LJN AO7004, NJ 2004, 399.
24 Zie over de aanvulling van de feitelijke grondslag in het algemeen o.m. Snijders/Klaassen/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht (2007), nrs. 45, 205-206 en Snijders/Wendels, Civiel appel (2009), nrs. 240-249. Zie voorts mijn conclusie (onder 2.7) voor HR 10 juli 2009, LJN BI4209, NJ 2010, 128.
25 Vgl. A-G Verkade, conclusie (onder 4.2) voor HR 15 september 2006, LJN AX5381, NJ 2006, 507.
26 HR 16 januari 1987, LJN AG5509, NJ 1987, 553.
27 MvT bij art. 24 Rv, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 161. Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, De rechterlijke vrijheid en de feitelijke grondslag, TCR 2002, p. 33-35.
28 Snijders/Wendels, Civiel appel, nr. 247, met rechtspraakverwijzingen.
29 Vgl. (onder meer) HR 17 september 1993, LJN ZC1062, NJ 1993, 740 (rov. 3.6); HR 8 december 1995, LJN ZC1911, NJ 1996, 274 (rov. 3.6); HR 12 december 1997, LJN ZC2525, NJ 1998, 224 (rov. 3.5); HR 30 juni 2000, LJN AA6344, NJ 2000, 675; HR 24 september 2004, LJN AO9550, NJ 2004, 672 (rov. 3.5.2); HR 15 september 2006, LJN AX5381, NJ 2006, 507 (rov. 3.4.2, 3.4.4).
30 Vgl. HR 30 juni 2000, LJN AA6344, NJ 2000, 675. Zie T.F.E. Tjong Tjin Tai, Processuele aspecten van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, WPNR 6482 (2002), p. 264-265, mede i.v.m. TCR 2002, p. 34.
31 HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009, 21 m.nt. JMM en HJS.
32 HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010, 154, m.nt. HJS.
33 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 161. Vgl. Snijders/Wendels, Civiel appel, nr. 184.
34 Appelschrift sub 18.
35 Appelschrift sub 14, 15.
36 Appelschrift, toelichting grief II.
37 Pleitnota sub 9.
38 Pleitnota sub 7.
39 Proces-verbaal p. 3.
40 Cassatieverzoekschrift onder 2.9.1, kleine letter.
41 Pleitnota sub 5.