ECLI:NL:PHR:2013:2391

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
12/04119
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor moord met betrekking tot bewijsvoering en redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, waarbij de verdachte op 24 februari 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor moord. De verdachte heeft tijdig een schriftuur ingediend met drie middelen van cassatie. De eerste twee middelen richten zich tegen de motivering van de bewezenverklaring. De Hoge Raad stelt vast dat deze middelen in wezen een nieuwe feitelijke beoordeling van de bewijsvoering beogen, wat niet is toegestaan in cassatie. Het Hof heeft de alternatieve scenario's die door de verdediging zijn aangedragen, op een begrijpelijke wijze verworpen. De bewijsvoering van het Hof wijst duidelijk in de richting van de verdachte als degene die de fatale handelingen heeft verricht, ondanks zijn verklaring dat hij zich niets kan herinneren van de gebeurtenissen.

Conclusie

Nr. 12/04119
Zitting: 10 december 2013
Mr. Vegter
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 24 februari 2012 (veroordeling ter zake van moord tot een gevangenisstraf van tien jaren). Er is tijdig een schriftuur houdende drie middelen van cassatie ingekomen.
2. Het
eersteen het
tweede middelkomen beide op tegen de motivering van de bewezenverklaring, al heeft er veel van weg dat gezocht wordt naar een nieuwe feitelijke beoordeling van de vraag of het tenlastegelegde is bewezen. Beide middelen kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft uitgebreid de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte alternatieve scenario’s op basis van het dossier op een geenszins onbegrijpelijke wijze als niet aannemelijk ter zijde geschoven. [1] Dat gegeven zijnde, kan uit de bewijsvoering van het Hof worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de bewezenverklaarde handelingen - ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden - heeft verricht. Daarbij kan bovendien nog in aanmerking worden genomen dat verdachte blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 10 februari 2012 heeft verklaard: “Ik kan mij nog steeds niets herinneren.” Een aanknopingspunt voor een alternatief scenario levert dat bepaald niet op.
3. Bij het
derde middel, dat klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, heeft de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang, nu naast dit middel slechts middelen zijn voorgesteld die aan de toepassing van art. 80a RO niet in de weg staan. [2]
4. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Y. Buruma. Het bestreden arrest met uitgebreide motivering en uitsluiting van allerlei alternatieve scenario’s is gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8339.
2.HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2010:BX0132, NJ 2013/242, m.nt. F.W. Bleichrodt. Zie voorts EHRM 27 augustus 2013, no. 12810/13, Ҫelik tegen Nederland.