In deze zaak betreft het een ontnemingsprocedure die voortvloeit uit een strafzaak waarin de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft op 16 november 2011 de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag van € 45.589,62 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. V.C. van der Velde als advocaat optreedt. De klacht in cassatie richt zich op de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door het hof is vastgesteld op € 47.989,07. Het hof heeft deze schatting gebaseerd op een kasopstelling, waarbij het begin saldo, legale contante ontvangsten en werkelijke uitgaven zijn meegenomen. De verdachte heeft aangevoerd dat de door het hof gehanteerde kasopstelling onvoldoende redengevend is en dat er geen bewijs is dat hij daadwerkelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde feit van gewoontewitwassen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte uit het bewezenverklaarde feit financieel voordeel heeft genoten, en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als juist beoordeeld. De Hoge Raad heeft in deze conclusie vastgesteld dat de motivering van het hof tekortschiet, met name waar het gaat om de stortingen op de bankrekeningen van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de door het hof in de berekening betrokken gelden. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.