1. Bij arrest van 5 december 2012 heeft het Hof te ’s-Gravenhage de verdachte wegens poging tot doodslag op zijn ex-echtgenote veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
2. Mr. A.P. Visser heeft namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3. Het
eerste middelbehelst de klacht dat het Hof ten onrecht althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek heeft verworpen om een getuige te horen. Met een beroep op Bocos Cuesta t. Nederland, nr. 54789/00, EHRM 10 november 2005, NJ 2006/239 m.nt. T.M. Schalken wordt aangevoerd dat niet blijkt op grond van welke concrete feiten en omstandigheden het Hof tot het oordeel is gekomen dat het belang van de getuige diende te prevaleren boven het belang van de verdachte hem als getuige te horen.
4. Ook het
tweede middelricht zich tegen de afwijzing door het Hof van het verzoek om dezelfde getuige te horen maar nu gelet op de ontbrekende, althans onvoldoende compensatie voor het niet horen van de getuige.
5. Ter terechtzitting van het Hof van 21 november 2012 heeft de raadsman van de verdachte verzocht de minderjarige zoon van de verdachte als getuige te horen.
6. In de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie, welke aan het proces-verbaal is gehecht en daarvan deel uitmaakt, heeft de raadsman onder meer het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
‘De verdediging is zich er van bewust dat een dergelijk verhoor niet in de gebruikelijke setting bij de RC of op zitting kan plaats vinden maar dat dit in een studio setting moet plaats vinden. Complicerende factor is ook dat [betrokkene] zich in Canada bevindt. Desalniettemin persisteert [verdachte] bij zijn verzoek [betrokkene] nader te mogen -doen- ondervragen.
Hij dient onder bevraagd te worden of hij voor en/of tijdens het incident in de kinderkamer was. Waarom hij op enig moment naar de woonkamer is gegaan. Wat hij vervolgens in de woonkamer precies heeft gezien en gehoord. In welke taal gesproken werd tussen [slachtoffer] en [verdachte], Punjabi, Hindu of Nederlands. Wie zei wat? Wanneer heeft hij het mes voor het eerst in handen van [verdachte] heeft gezien. Heeft hij gezien dat [verdachte] het mes heeft afgepakt van [slachtoffer]? Waar heeft [verdachte] het mes gepakt? In de keuken of in de woonkamer? Waar haalde hij het vandaan? Zag hij toen al bloed? Of hij [verdachte] daadwerkelijk heeft zien steken, Hoe vaak en waar precies, links, rechts, voor achter? Hoe deed hij dat ? Kan hij dat voor doen? Stonden [slachtoffer] en [verdachte] of zaten zij of liepen zij? Wat gebeurde er verder. Wat deed [slachtoffer]. Wat deed [verdachte], wat deed hij [betrokkene]? Weet hij of [verdachte] dronken was? Hoe weet hij dit? Heeft hij [verdachte] zien drinken wat en hoeveel? Hoe laat?
Hoe is het verder gegaan naar en op het bureau. Heeft hij thuis nog iets gezegd tegen de politie en tegen wie? Wat zei hij? Heeft hij op weg naar het bureau nog iets gezegd en wat en tegen wie? Heeft de politie thuis of op weg naar het bureau iets tegen hem gezegd, bijvoorbeeld wat er aan de hand was en waarom hij mee moest naar het bureau? Heeft hij iets en wat dan tegen verbalisant [verbalisant] gezegd. Wat zei agent [verbalisant]. Wat vroeg agent [verbalisant]? Heeft hij gezegd dat er ruzie was. Wat verstaat hij onder ruzie. Waarom was er in dit geval ruzie.
Waren er andere mensen in het vertrek op het politiebureau aanwezig? Hoe lang was hij daar? Wat gebeurde er daarna? Waar ging hij naar toe? En alles wat relevant is of kan zijn omtrent de toedracht.’
7. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft zich tegen het horen van de getuige verzet en er daarbij op gewezen dat tegen de tijd dat het verhoor kan plaats vinden, het ten laste gelegde feit inmiddels twee jaar geleden heeft plaats gevonden terwijl de getuige destijds slechts vijf jaren oud was.
8. Het Hof heeft het verzoek om de getuige te horen afgewezen en daartoe overwogen zoals als volgt is weergegeven in het proces-verbaal van de genoemde terechtzitting.
‘Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het verzoek tot het horen van de minderjarige zoon van de verdachte, genaamd [betrokkene], wordt afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat naar het oordeel van het hof het belang van het welzijn van deze minderjarige, die ten tijde van het delict 5 jaar oud was, ernstig kan worden geschaad, indien deze minderjarige in de onderhavige zaak op welke wijze dan ook gehoord wordt. Naar het oordeel van het hof dient het belang van het welzijn van deze minderjarige te prevaleren boven het belang van de verdediging om deze minderjarige als getuige te horen.’
9. In zijn arrest is het Hof ingegaan op de bewijsconstructie waarbij ook de getuigenverklaring van de minderjarige zoon van de verdachte aan de orde is gekomen en het verhoor van de verbalisant.
‘De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn pleitnotities bepleit dat het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen (pagina 19 van het dossier), onbetrouwbaar zijn nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de verklaringen in deze processen-verbaal te toetsen. Derhalve dienen beide processen-verbaal uitgesloten te worden van het bewijs.
Zonder deze processen-verbaal is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.