Dit studioverhoor houdt in, voorzover van belang:
I. Wat is er over [verdachte] te vertellen?
G. Ik kwam bij hem. Toen ging ie me uitkleden.
(....)
En toen heeft ie me gemasseerd met baby-olie.
I. Ja.
G. En toen ging ie iets ergs doen.
I. Hmhm.
G. Met z'n tand naar m'n doos en z'n piemel.
(....)
I. En hij heeft je gelikt.
G. Ja.
I Bij je, wat zei je ook weer?
G. Doos.
I. Bij je doos. En hij eh iets met z'n piemel".
G. Ja.
I. Wat deed ie nou met z'n piemel?
G. Ook bij mijn doos.
(....)
I. Jij vertelde, hij zeepte jou in.
(....)
G. Ja.
(....)
Ook m'n doos.
(....)
I. Maar hij deed het met z'n hand, zeg je? Je doos, je rug...
G. Ja, en m'n kont.
(....)
I. Je vertelde dat hij je met baby-olie insmeerde.
G. Ik was al bloot.
(....)
I. En waar heeft hij die olie opgesmeerd?
(....)
G. M'n doos.
I. Ja.
G. M'n kont.
(....)
I. En als hij jou insmeerde, hoe was [verdachte] dan zelf gekleed?
G. In een onderbroek.
(....)
En de rest niks.
(....)
I. Heeft ie zichzelf ook ingesmeerd?
G. Nee.
I. Of in laten smeren?
G. Ja.
I. Ja? Vertel 's.
(....)
G. Nou zijn rug.
(....)
En hij, ja ook tussen m'n kont. En eh z'n ...piemel.
I. Die heb jij ingesmeerd. En hoe komt het dat jij het bij hem insmeerde?
G. Moest van hem.
(....)
I. Hoe kwam bij die piemel trouwens, want hij had toch een onderbroek aan?
G. Nee, hij had 't uitgedaan.
(....)
I. Hoe moest jij insmeren?
(....)
G. Op en neer.
(....)
Dat had ie verteld.
(....)
I. En toen, je hebt z'n piemel ingesmeerd en zijn rug en zijn kont? En toen?
G. En tussen.
I. Wat?
G. En tussen zijn kont.
(....)
I. Dus tussen zijn billen eigenlijk.
G. Ja.
(....)
I. Hoe ging dat nou dat hij zijn piemel bij je doos deed. Moest jij bijvoorbeeld staan of moest je liggen..
G. Liggen.
(....)
Op bed.
I. Moest je liggen op je rug, op je buik of wat anders?
G. Mijn buik, nee mijn rug.
I. Dus je ligt op je rug. En wat had je aan?
G. Niks.
I. Niks. En [verdachte]?
G. Hoe bedoel....ook niks.
I. Ook niks.
G. Ja, wel onderbroek maar die had ie naar beneden gedaan.
I. En hoe deed hij zijn piemel bij je doos, hoe ging dat?
G. Gewoon vasthouden.
(....)
I. Vasthouden. Wie hield wat vast dan?
G. [Verdachte].
I. [verdachte]. Wat hield ie vast?
G. Z'n piemel.
I. Z'n piemel. En toen? Dus hij had zijn piemel in z'n hand, begrijp ik, ja? En wat deed ie dan daarmee?
G. Tegenaan houden.
I. Tegenaan houden. En bewoog hij zijn piemel daarbij? Hoe bewoog hij zijn piemel daarbij?
G. Op en neer.
(....)
Tegen m'n doos.
(....)
I. Wat voor gevoel gaf dat?
G. Die rollen, ik voelde dat eh nattigheid.
I. Nattigheid. En waardoor was dat nattig?
G. Eh dat eh vel dat d'r omheen zit ging naar beneden.
(....)
I. Dan heb je het over het vel van zijn piemel, begrijp ik.
(....)
I. Waardoor stopte het dan?
G. Ik zei dat het pijn deed.
(....)
I. Waar voelde je die pijn?
G. Gewoon eh bij mijn doos.
(....)
I. Maar wat deed ie waardoor het zo'n pijn deed?
G. Met zijn piemel.
(....)
Iets anders, maar het lukte hem niet.
(....)
I. Wat was dat andere wat ie met zijn piemel probeerde?
G. Er in.
(....)
I. Mocht je daar bijvoorbeeld over praten met anderen, wat er gebeurd was? Had hij daar niets over gezegd?
(....)
G. Het mocht niet.
I. Het mocht niet. Van wie niet?
G. Van [verdachte] niet.
(....)
Had ie verteld."