Conclusie
4.De middelen van de verdachte
tweede middelklaagt dat het Hof een namens de medeverdachte gevoerd verweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen faalt het, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat de verdediging zich bij dit verweer heeft aangesloten. Voor zover in het middel een beroep wordt gedaan op een verweer dat “blijkens de aantekeningen van diens raadsman” is gevoerd, miskent het dat het proces-verbaal van de terechtzitting kenbron is van hetgeen aldaar is aangevoerd. Voor zover het middel voorts nog klaagt over het oordeel van het Hof dat het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van Van der Horst betrouwbaar acht, faalt het nu het zich keert tegen een geenszins onbegrijpelijk oordeel van het Hof. Het tweede middel kan derhalve klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Dat betekent dat verdachte bij het
eerste middel, dat klaagt over overschrijding van de inzendtermijn, onvoldoende belang heeft.
5.Het middel van de Advocaat-Generaal
1. Inleiding
2.De bevelen ex artikel 126j Wetboek van Strafvordering
De bevelen ex artikel 126i Wetboek van Strafvordering” – een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de bevelen tot pseudokoop/dienstverlening die deels gelijktijdig met de bevelen tot stelselmatige informatie-inwinning van kracht zijn geweest en van de inzet van A -1702 daarbij. Kortheidshalve volsta ik met het weergeven van het oordeel waartoe het Hof komt.