AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Huur en koopovereenkomst: verjaring en ontbinding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van het hof Amsterdam, waarin twee belangrijke kwesties aan de orde zijn gesteld. Ten eerste betreft het de vraag of het hof heeft miskend dat de verjaring van vorderingen in verband met een huurovereenkomst eerder is gestuit dan het hof heeft aangenomen. Ten tweede of het hof bij zijn oordeel dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van een koopovereenkomst, de omstandigheden van het geval voldoende heeft verdisconteerd. De relevante feiten zijn vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 28 november 2012 en het arrest van het hof Amsterdam van 13 augustus 2013. [verweerder] exploiteerde de onderneming '[A]' en [eiser] huurde een gedeelte van het gebouw. [eiser] heeft energiekosten voor het gehele gebouw betaald en vorderde in deze procedure vergoeding van de helft daarvan van [verweerder]. De kantonrechter wees deze vordering af, maar het hof oordeelde dat de verjaring van deze vorderingen pas was gestuit met de inleidende dagvaarding van 20 april 2012. Dit leidde tot een veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 32.843,86 aan [eiser]. Daarnaast speelde de ontbinding van een koopovereenkomst tussen partijen, waarbij [eiser] niet tijdig een bankgarantie stelde. Het hof oordeelde dat [verweerder] de koopovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden en dat [eiser] de contractuele boete van € 50.000,- verschuldigd was. [eiser] heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] niet slagen. De Hoge Raad concludeert dat het hof de verjaring en de ontbinding van de koopovereenkomst op juiste wijze heeft beoordeeld, en verwerpt het cassatieberoep.
Voetnoten
1.HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204, NJ 2012/174, JIN 2012/83 m.nt. N. de Boer, JPF 2012/89 m.nt. P. Vlaardingerbroek, FJR 2013/21 m.nt. I.J. Pieters; Asser procesrecht/Asser 3 2013/211;  R.H. de Bock, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 85, aant. 4 en TCR 2013/2 op p. 61. 2.Voor zover het middel in de nrs. 12-14 (en de schriftelijke toelichting nr. 2)  beoogt aan te voeren dat nakoming door [verweerder] geheel onmogelijk was (geworden), stuit het af op het feit dat een dergelijk standpunt in feitelijke instanties niet is aangevoerd en niet voor het eerst in cassatie aangevoerd kan worden.
3.Op de in appel betrokken stelling dat [eiser] niet was tekortgeschoten omdat [verweerder] als eerste moest presteren, is het hof dan ook begrijpelijkerwijs verder niet ingegaan.
4.Er deed zich dus niet het geval voor dat partijen feitelijk afzagen van nakoming. Vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:201:BQ1684, NJ 2012/684 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (G4/Hanzevast), rov. 3.3.3.
5.In zoverre is het hof meegegaan met het betoog in de pleitnota in hoger beroep van [eiser], nrs. 20-21.
6.Hiermee lijkt niet te stroken de opmerking in de schriftelijke toelichting nr. 2 (voorlaatste alinea, slot), waar wordt gesteld dat geen enkele actie was ondernomen om überhaupt te kunnen voldoen aan het overeengekomene.
8.Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/718. C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten (Mon. BW B32b) 2013/8.4, merkt daarover op dat deze ondeugdelijke levering niet kan worden gezien als een beroep op een opschortingsrecht door de verkoper.
9.Het beroep op naar schuldeisersverzuim in de memorie van antwoord in het incidentele appel nr. 40 versta ik in verband met de opschorting. Bij een geslaagd beroep op het door [eiser] bedoelde opschortingsrecht zou [verweerder] als schuldeiser in verzuim komen ten aanzien van de verbintenis waarvan de nakoming door [eiser] zou zijn opgeschort (art. 6:59 BW). Zou echter met het beroep bedoeld zijn dat [verweerder] ook in schuldenaarsverzuim was ten aanzien van de verbintenis tot levering, dan geldt hetgeen in de hoofdtekst bij 2.12-2.13 is besproken.
10.Vgl. HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6088, NJ 2012/43 m.nt. Jac. Hijma (Van Mierlo/Onder de Groene Pannen); C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten (Mon. BW B32b) 2013/8.4.