In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2014 de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, wegens mishandeling. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een verklaring die de verdachte niet heeft afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij op 16 mei 2010 in Zeewolde opzettelijk een persoon, te weten het slachtoffer, met kracht in het gezicht heeft gestompt. Het hof heeft deze verklaring als bewijs gebruikt, maar de verdachte betwist dat hij het woord 'stompen' heeft gebruikt en stelt dat hij 'klap' heeft gezegd. Het hof oordeelt dat de verklaring van de verdachte in het proces-verbaal is opgenomen en dat het middel faalt.
Het tweede middel betreft de klacht dat het hof bij de weerlegging van het beroep op noodweer niet heeft vermeld aan welk wettig bewijsmiddel de feiten en omstandigheden zijn ontleend. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de medespelers al te hulp waren geschoten en de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen. Het hof concludeert dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het derde middel klaagt dat het hof het beroep op noodweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Het hof heeft echter de duw van de tegenstander als een wederrechtelijke aanranding aangemerkt, maar oordeelt dat er geen verdediging meer nodig was omdat de kemphanen al uit elkaar werden gehaald. Het vierde middel betreft de strafmotivering, waarbij het hof de opgelegde straf van € 500,- als passend beschouwt, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.