Conclusie
middelklaagt over de hoogte van de opgelegde straf en de motivering ervan.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de exequatur van een vonnis van het Landgericht te München, waarbij de veroordeelde is gestraft voor het ongeoorloofd handelen in verdovende middelen. De Rechtbank Midden-Nederland verleende verlof tot tenuitvoerlegging van dit vonnis, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een fout heeft gemaakt in de strafoplegging. De rechtbank heeft ten onrechte als uitgangspunt genomen dat de ernst van het gepleegde feit beoordeeld dient te worden naar de normen van het land waar het feit is begaan, in dit geval Duitsland. Dit is in strijd met eerder rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de straf naar Nederlandse maatstaven dient te worden omgezet. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit zijn eerdere arresten en concludeert dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom zij van dit uitgangspunt is afgeweken.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de veroordeelde heeft in de periode van april tot juni 2008 in Nederland 10 kg amfetamine-mengsel overhandigd aan anderen, en heeft op verschillende momenten cocaïne van Nederland naar Duitsland gesmokkeld. De rechtbank heeft de veroordeelde tot een gevangenisstraf van zes jaren veroordeeld, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze straf niet in overeenstemming is met de Nederlandse normen en dat de rechtbank niet heeft aangetoond waarom een lagere straf gerechtvaardigd zou zijn.
De conclusie van de Hoge Raad is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en dat de rechtbank de opgelegde straf moet vervangen door een straf die naar Nederlands recht passend is.