ECLI:NL:PHR:2015:2057

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/05450
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Harteveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale steekpartij in Tilburg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2014 de verdachte, na eerdere vernietigingen in cassatie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor doodslag. De zaak betreft een fatale steekpartij die plaatsvond op 6 april 2007 in Tilburg, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door de verdachte met een mes in de rug werd gestoken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij vijf middelen van cassatie zijn ingediend door zijn advocaat, Mr. J.J.J. van Rijsbergen. De Hoge Raad heeft in zijn conclusie geoordeeld dat de voorgestelde middelen falen en dat er geen gronden zijn om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. De bewezenverklaring van de doodslag steunt op 34 bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en forensisch bewijs. De verdachte was de enige die op het moment van de steekpartij in de woning aanwezig was en er zijn geen aanwijzingen dat een ander persoon het slachtoffer heeft omgebracht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de bloedsporen die op zijn kleding zijn aangetroffen, en dat de omstandigheden rondom de dood van het slachtoffer wijzen op zijn schuld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep in cassatie.

Conclusie

Nr. 14/05450
Mr. Harteveld
Zitting 15 september 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 6 oktober 2014 - na vernietiging in cassatie van het arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 4 december 2012 en verwijzing van de zaak - de verdachte, met vrijspraak van het primair ten laste gelegde (moord), ter zake van subsidiair. “doodslag”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. [1]
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 06 april 2007 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes negen maal in de rug van [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op 34 bewijsmiddelen, die door het Hof zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. In een uitvoerige bewijsoverweging in de aanvulling heeft het Hof het volgende overwogen [2] :
“Het hof heeft uit voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
a. Het slachtoffer, [slachtoffer] , was op 6 april 2007 vanaf omstreeks 16.30 uur thuis in haar woning aan de [a-straat] 27 te Tilburg (hierna: de woning).
b. Op enig moment daarna is de dader in de woning gekomen. De dader heeft slippers, toebehorend aan verdachte, aangedaan, heeft een breekijzer ter hand genomen en heeft met het breekijzer (in de hal van de woning) [slachtoffer] enkele malen op haar hoofd geslagen ten gevolge vvaarvan zij hevig gewond is geraakt en is gaan bloeden.
c. De dader is vervolgens op de slippers naar de keuken gelopen, heeft daar een mes gepakt en is vervolgens teruggelopen naar de hal en heeft daar [slachtoffer] negen maal in haar rug gestoken.
d. De dader heeft na zijn daad de slippers in de hal, naast het slachtoffer dat op de grond lag, achtergelaten en is kennelijk naar boven gegaan om zich te ontdoen van de bloedsporen. De dader heeft vervolgens de woning verlaten.
e. Het slachtoffer [slachtoffer] wordt om 21.32 uur door de politie liggend in de hal van de woning met een mes in haar rug in een grote plas bloed aangetroffen. Zij blijkt negen maal in haar rug te zijn gestoken en is ten gevolge daarvan overleden.
f. Verdachte is op 6 april 2007 in de periode na 16.30 uur in de woning geweest tot 17.00 waarna hij zijn schoondochter en dochter naar Drunen heeft gebracht waarna hij van 17.45/18.00 uur tot ongeveer 18.00/18.15 uur wederom thuis is geweest.
g. Rond 19.00 uur arriveren een tweetal neven bij de woning. Zij bellen en kloppen enkele keren maar er wordt niet open gedaan. De woning is donker en er wordt geen teken van leven in de woning waargenomen. Ook de buurvrouw (die een bordje brood wil brengen) krijgt om 19.00 uur geen reactie na enkele keren op de ruit van de woning te hebben getikt.
h. Verdachte komt omstreeks 21.15 wederom thuis. Hij gaat dan naar de woning van de buren aan de [a-straat] 25, klopt op de vooruit en vraagt zijn buurvrouw de ambulance te bellen omdat zijn echtgenote in de gang lag.
i. Omstreeks 21.30 uur arriveren de politie en de ambulance bij de woning. Verdachte zit op dat moment nog bij de buren. De voordeur van de woning is aan de binnenzijde slotvast afgesloten met de sleutels (van slachtoffer [slachtoffer] ) in het slot. Terwijl deze op dat moment niet van buiten kan worden afgesloten. De achterdeur van de woning is eveneens slotvast afgesloten, zodat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de woning aan de achterzijde heeft verlaten.
j. Naast verdachte en het slachtoffer, hebben de zoon [betrokkene 1] , zijn vrouw [betrokkene 2] , dochter [betrokkene 3] en dochter [betrokkene 4] een sleutel van de woning. Deze personen zijn niet in de woning geweest op 6 april 2007 na het tijdstip van vertrek van verdachte naar Drunen en hebben hun sleutels niet uitgeleend.
k. In het eerste gesprek tussen de politie en verdachte (in de woning van de buren) wordt waargenomen dat verdachte bloedvlekken op zijn broek heeft. Dit bloed is afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer] . Het blijken verdunde bloedvlekken te zijn die aan de buitenzijde op de broek terecht zijn gekomen.
l. Nadat verdachte is aangehouden wordt een bloedvlek op de enkel van verdachte onder de door hem gedragen sok waargenomen. Dit bloed blijkt eveneens afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer] .
m. Verdachte droeg bij zijn aanhouding sportschoenen en witte sportsokken. Zowel op de schoenen als op de sokken wordt geen enkel spoor van bloed aangetroffen. De handen van verdachte zijn uitzonderlijk schoon.
n. De persoon [slachtoffer] om het leven heeft gebracht droeg de slippers die in eigendom toebehoorden aan verdachte. Verdachte heeft de slippers op 6 april 2007 gedragen toen hij in de woning was vanaf het moment dat hij terugkwam uit Drunen en het huis weer verliet. Volgens de verklaring van verdachte droeg iedereen in huis zijn eigen slippers en waren er aparte slippers voor visite. Alleen als er veel visite was dan werden eigen slippers aangeboden.
o. De schoenafdruksporen die in de woning zijn aangetroffen zijn afkomstig van de slippers van verdachte en er zijn geen fragmenten van schoenafdruksporen aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van andere schoenen dan de onderzochte slippers (van verdachte).
p. Volgens verklaringen van de getuige [getuige 1] zou verdachte op 6 april 2007 een halflange leren jas hebben gedragen. Deze jas is niet aangetroffen.
q. In de woning op de bovenverdieping worden met behulp van Luminol (verwijderde) bloedsporen aangetroffen op de spiegel in de badkamer en op de vloer voor de kast in de slaapkamer. Het bloed in deze sporen is afkomstig van [slachtoffer] . In de prullenbak op de badkamer wordt een opgevouwen kniebroek aangetroffen die doordrenkt is met bloed van [slachtoffer] .
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Daartoe heeft het hof in aanmerking genomen dat, buiten hetgeen verdachte zelf heeft verklaard, in het dossier geen enkele aanwijzing of zelfs een begin van een aanwijzing te vinden is dat het slachtoffer [slachtoffer] nog in leven was op 6 april 2007 na het moment van vertrek van verdachte uit zijn woning om ongeveer 18.00/18.15 uur. In tegendeel, zowel de neven als de buurvrouw krijgen geen enkele reactie als zij aanbellen en op het raam tikken omstreeks 19.00 uur en het is dan donker in de woning.
Er is voorts geen enkele aanwijzing dat er tussen het vertrek van verdachte om ongeveer 18.00/18.15 uur en 19.00 uur, wanneer tevergeefs contact wordt gezocht met het slachtoffer door de neven en de buurvrouw, nog een ander persoon in de woning is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Geen van de overige personen die een sleutel van de woning hadden (zoon [betrokkene 1] , schoondochter [betrokkene 2] , dochter [betrokkene 3] en dochter [betrokkene 4] ) zijn op 6 april 2007 in de woning geweest na het tijdstip van vertrek van verdachte naar Drunen.
De mogelijkheid van een ander (onbekend of bekend) persoon anders dan de vaste bewoners van de woning acht het hof evenmin aannemelijk nu de dader slippers van verdachte heeft gebruikt, de dader op de bovenverdieping bloedsporen heeft achtergelaten én deze heeft willen verwijderen. Daarbij komt dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft voor de op zijn kleding aangetroffen bloedsporen mede in relatie tot zijn schone handen en schone sportschoenen die hij bij zijn aanhouding droeg. Dat maakt het scenario waarin de bloedsporen op zijn kleding slechts terecht zijn gekomen toen verdachte het slachtoffer vond (bijvoorbeeld bij het verplaatsen van het slachtoffer zoals de verdachte heeft verklaard) onaannemelijk. Dan had het immers voor de hand gelegen dat er ook sporen op zijn handen en schoenen waren aangetroffen.
Verdachte heeft evenmin een aannemelijke verklaring voor het op zijn enkel aangetroffen bloedspoor; immers, zijn stelling dat dit menstruatiebloed van zijn vrouw zou zijn dat in bed op zijn enkel terecht zou zijn gekomen, wordt reeds door de inhoud van de brief van het Nederland Forensisch Instituut van 26 juni 2007, inhoudende dat ten tijde van het overlijden geen sprake was van menstruatie bij het slachtoffer en dat er geen aanwijzingen waren dat er sprake is geweest van menstruatie kort vóór het overlijden, weerlegd;
Gelet op het feit dat de kortste weg tussen de woning van verdachte en die van de buren via de beide voordeuren is, bevreemdt het dat verdachte, toen hij het slachtoffer in de gang van zijn woning zag liggen en naar de woning van de buren ging om de ambulance te (laten) bellen, zijn woning achterom heeft verlaten en daarbij de achterdeur op slot heeft gedaan. Het is ook in strijd met verdachtes eigen verklaring inhoudende dat hij de woning via de voordeur heeft verlaten.
Het hof heeft daarnaast in aanmerking genomen dat de jas die verdachte om ongeveer 18.30 uur droeg toen verdachte de getuige [getuige 1] tegenkwam niet is aangetroffen. Ook daarvoor heeft verdachte geen (aannemelijke) verklaring.
Bovenal en ten slotte is verdachte diegene geweest die tot ongeveer 18.00/18.15 uur alleen met het slachtoffer in de woning was en heeft verdachte verklaard dat hij tot die tijd zijn slippers heeft gedragen en deze daarna heeft verruild voor zijn witte sportschoenen.”
4.1. Het
eerste middelklaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het slachtoffer op 6 april 2007 van het leven is beroofd.
4.2. Het middel is duidelijk tevergeefs voorgesteld omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang met de nadere bewijsoverwegingen van het Hof wel degelijk kan worden afgeleid dat het slachtoffer [slachtoffer] op 6 april 2007 van het leven is beroofd. Ik volsta met de verwijzing naar onder meer de bewijsmiddelen 1 tot en met 4 en 28. [3]
5.1. Het
tweede middelklaagt dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld dat het donker was in de woning toen twee neven rond 19.00 uur bij de woning arriveerden, terwijl deze omstandigheid niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
5.2. Wanneer de rechter zich in een nadere overweging beroept op bepaalde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten deze feiten of omstandigheden zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [4]
5.3. Zoals de steller van het middel terecht stelt, heeft het Hof niet aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het het feit dat het donker was in de woning (omstreeks 19.00 uur toen de neven arriveerden bij de woning), heeft ontleend. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden, nu de gewraakte omstandigheid, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de overige nadere bewijsoverwegingen van het Hof, van zodanig ondergeschikte betekenis is, dat het aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de bewijsconstructie niet af doet. De verdachte heeft dan ook onvoldoende belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op deze grond. [5]
Bovendien leert een blik achter de papieren muur mij dat [getuige 2] , één van de neven, op 14 mei 2007 ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij en zijn neef door de ruit hebben geprobeerd naar binnen te kijken, maar dat zij niets konden zien. Er was geen licht aan in de woonkamer en volgens hem was er ook geen licht aan in de hal. [6] Klaarblijkelijk heeft het Hof het gegeven dat het donker was in de woning ontleend aan de verklaring van [getuige 2] en is het gebrek in de verwijzing niet meer dan een kennelijke misslag. Voorts merk ik op dat de raadslieden in hun pleidooi ten overstaan van het Hof het arrest van het Bossche Hof (in het tweede hoger beroep) uitvoerig hebben bestreden en dat zij daarbij (zie pag. 19 van hun pleitnotities) ook aan de orde hebben gesteld dat het Hof waarde heeft gehecht aan het feit dat zowel de neven als de buurvrouw geen enkele reactie krijgen als zij omstreeks 19.00 uur aanbellen en op het raam tikken en dat het dan donker is in de woning. Deze omstandigheid is toen niet bestreden.
5.4. Hoe dan ook: het middel faalt.
6.1. Het
derde middelklaagt dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de buurvrouw geen enkele reactie krijgt na enkele keren op de ruit van de woning te hebben getikt, terwijl deze omstandigheid niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
6.2. Dit middel treft hetzelfde lot als het tweede middel. Daaraan wil ik enkel nog het volgende toevoegen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de buurvrouw slechts eenmaal met een stokje tegen het raam heeft getikt (zie bewijsmiddel 23), maar daaruit blijkt echter ook dat vlak voor of na deze buurvrouw de neven van de verdachte bij de woning waren geweest en ook tegen het raam hebben geklopt (zie bewijsmiddel 23). Er werd daarop evenmin gereageerd en niemand is in huis waargenomen. Feit is dat er dus meerdere malen omstreeks 19.00 uur op het raam is getikt. Gelet hierop heeft het Hof in zijn bewijsoverwegingen geenszins onbegrijpelijk kunnen vaststellen dat zowel de neven als de buurvrouw geen enkele reactie hebben gekregen toen zij aanbelden en op het raam tikten omstreeks 19.00 uur.
6.3. Het middel faalt.
7.1. Het
vierde middelklaagt dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de woning aan de achterzijde heeft verlaten. Die vaststelling is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aldus de steller van het middel.
7.2. Het Hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging mijns inziens op begrijpelijke gronden uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid en kunnen afleiden dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de woning aan de achterzijde heeft verlaten. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de voordeur van de woning aan de binnenzijde slotvast was afgesloten met de sleutels van het slachtoffer [slachtoffer] in het slot toen de politie en ambulance omstreeks 21.30 uur arriveerden bij de woning en de verdachte nog bij de buren zat, dat de voordeur op dat moment niet van buiten kon worden geopend en dat de achterdeur van de woning eveneens slotvast was afgesloten. In voornoemde overwegingen ligt aldus als het oordeel van het Hof besloten dat het Hof de gestelde alternatieve toedracht, inhoudende dat de verdachte de woning heeft verlaten via de voordeur, niet aannemelijk heeft geacht. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden. De steller van het middel, die duidelijk een ander standpunt dan het Hof is toegedaan aangaande het feit of de voordeur al dan niet slotvast was afgesloten, miskent met zijn betoog in de toelichting op het middel dat de selectie en waardering van de feiten die ten grondslag worden gelegd aan de bewijsbeslissing is voorbehouden aan het Hof.
7.3. Het middel faalt.
8.1. Het
vijfde middelklaagt dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de schoenafdruksporen die in de woning zijn aangetroffen afkomstig zijn van de slippers van de verdachte en dat er geen fragmenten van schoenafdruksporen zijn aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van andere schoenen dan de onderzochte slippers van de verdachte, terwijl een en ander niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
8.2. Het middel komt tevergeefs op tegen ’s Hofs waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal en tegen de niet ontoelaatbare gevolgtrekkingen die het Hof op grond daarvan heeft getrokken. ‘s Hofs feitelijke oordeel acht ik gelet op de inhoud van in het bijzonder de bewijsmiddelen 9, 13 en 14 geenszins onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Voor een verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats.
8.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
9. De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De onderhavige zaak komt thans voor de derde maal bij de Hoge Raad aanbeland. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft op 6 april 2010 arrest gewezen in deze zaak en daarbij bevestigd het vonnis van de Rechtbank Breda waarin de verdachte was vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding ten laste gelegde, primair ‘moord’ en subsidiair ‘doodslag’. Na cassatieberoep zijdens het Openbaar Ministerie heeft de Hoge Raad bij arrest van 10 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT1758) het arrest van het Hof vernietigd vanwege een gebrek in de motivering van de gegeven vrijspraak en is de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zou worden berecht en afgedaan. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 4 december 2012 opnieuw arrest gewezen en de verdachte ter zake van primair. ‘moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Na cassatieberoep door de verdachte heeft de Hoge Raad bij arrest van 11 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:294) het arrest van het Bossche Hof wederom vernietigd nu het bewezenverklaarde ‘met voorbedachten rade’ handelen, niet zonder meer uit ‘s Hofs gebezigde bewijsvoering kon worden afgeleid. De zaak is vervolgens verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zou worden berecht en afgedaan.
2.De voetnoten zijn weggelaten.
3.Zie de aanvulling op het verkorte arrest van het Hof van 18 december 2014.
4.Vgl. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858.
5.Vgl. o.a. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, r.o. 2.2.5 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:646) vóór HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:1321 (HR: art. 81.1 RO).
6.Zie het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 14 mei 2007, nr. PL201M/07-095697, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dossierpagina 455.