ECLI:NL:PHR:2015:2274

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
15/03692
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

15/03692
Mr. L. Timmerman
Parket, 25 september 2015
Conclusie inzake:
[verzoeker]
verzoeker tot cassatie,
(hierna: [verzoeker]).
1. De rechtbank Overijssel (locatie Almelo) heeft bij vonnis van 2 juni 2015 het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. In het hiertegen door [verzoeker] ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) het bestreden vonnis bij arrest van 3 augustus 2015 bekrachtigd, en daartoe onder andere het volgende overwogen:
“3.5 Op grond van al het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, kan [verzoeker] niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [verzoeker] heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule, waarbij hij stelt dat hij ondanks het gebrek aan goede trouw toch nu reeds kan worden toegelaten tot de regeling. Ten aanzien hiervan overweegt het hof als volgt. Artikel 288 lid 3 Fw is aan de wet toegevoegd met het oog op - in het bijzonder, doch niet uitsluitend - personen met verslavings- en/of psychosociale problemen die de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle hebben gekregen. Wil een beroep op artikel 288 lid 3 Fw slagen, dan is in het algemeen vereist dat de schuldenaar een zekere (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Dat blijkt ook uit het feit dat artikel 288 lid 3 Fw volgens de wetsgeschiedenis vooral ziet op "echte gedragsaspecten" (Handelingen I 2006-2007, nr. 30, blz. 958). De door [verzoeker] in dit verband aangevoerde argumenten - het staken van de onderneming en het aanvaarden van een dienstbetrekking in loondienst, het regelen van schuldhulpverlening en het voorkomen van het ontstaan van nieuwe schulden - vormen zonder bijkomende feiten en omstandigheden (die niet zijn gesteld of gebleken) niet de ontwikkeling waarop de wetgever met artikel 288 lid 3 Fw het oog heeft gehad. Gelet hierop ziet het hof dan ook geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.”
2. [verzoeker] heeft met een op 10 augustus 2015 – derhalve tijdig – ingediend verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld. Het daarin opgenomen cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
3.
Onderdeel 1richt zich tegen het oordeel van het Hof in rov. 3.4, dat [verzoeker] geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid waaraan de geldstromen in de B.V. i.o. zijn besteed, waardoor het de toets van de goede trouw ten aanzien van de schulden niet kan uitvoeren. Het onderdeel voert daartoe aan, dat [verzoeker] in appel in zijn beroepschrift een consistent relaas heeft gehouden, waaruit blijkt dat het falen van de onderneming hem niet aangerekend kan worden, maar dat dit zijn oorzaak vindt in de plotseling ingetreden ziekte van Zomer.
4. Het onderdeel faalt, aangezien de door het onderdeel genoemde stellingen uit het beroepschrift, nog afgezien van de vraag of de juistheid hiervan is komen vast te staan, niet in de weg staan aan het oordeel van het Hof dat [verzoeker] geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid waaraan de geldstromen in de B.V. i.o. zijn besteed.
5.
Onderdeel 2strekt ten betoge, dat het Hof door in rov. 3.5 onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van art. 288 lid 3 Fw (Handelingen I, 2006-2007, nr. 30, p. 958) voor een geslaagd beroep op dit artikel - dat met name ziet op echte gedragsaspecten - door de schuldenaar te vereisen, dat de schuldenaar een zekere (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt, die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht, hieraan een te beperkte uitleg heeft gegeven. Volgens het onderdeel miskent het Hof hiermee, dat bij de toepassing van art. 288 lid 3 Fw ook andere criteria de doorslag kunnen geven, zeker nu in het onderhavige geval geen sprake is van een persoon met een verslaving of psychosociale problematiek en dat deze bepaling (daarnaast) ook moet worden gezien als een meer algemeen correctiemiddel bij de invulling waarvan de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft. Het Hof heeft in zijn beslissing onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van niet te goeder trouw, bij de uitoefening van een inmiddels gestaakte onderneming ontstane schulden, niet met toepassing van dit algemene correctiemiddel toegang tot de schuldsaneringsregeling zou (moeten) worden verleend.
6. Voor de duidelijkheid citeer ik de door het onderdeel genoemde opmerkingen van de Minister. Ik wijs vooral op de door mij gecursiveerde zin:
“De heer Wagemakers heeft terecht opgemerkt dat verwacht mag worden dat wie zijn leefsituatie onder controle heeft, de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal kunnen nakomen. Dit laat onverlet dat de toelatingsvoorwaarde is dat de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling moeten worden nagekomen en niet een gebrek in de goede trouw kunnen repareren. In dit kader heeft artikel 288, derde lid betekenis. Ik deel ook de opvatting dat voor het oordeel of van goede trouw sprake is geweest ook andere omstandigheden relevant zijn dan de mate waarin een schuldenaar verantwoordelijk was voor het verliezen van controle over de omstandigheden die bepalend zijn voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden. Als artikel 288, derde lid wellicht het beeld zou oproepen dat de goede trouw van het eerste lid daartoe beperkt zou zijn, wil ik dit bij dezen uitdrukkelijk recht zetten. Ik wil hier graag uitspreken dat dit niet het geval is. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waarbij naar het totaalbeeld wordt gekeken. Er kunnen dus diverse omstandigheden een rol spelen, ook de aard en de omvang van de schulden, maar niet uitsluitend
. Laat ik over artikel 288, derde lid nog zeggen dat het een clausule is die vooral ziet op de echte gedragsaspecten, bijvoorbeeld of een verslaving onder controle is.In de discussie in de Tweede Kamer heeft dit een belangrijke rol gespeeld; als mensen in een problematisch kader terecht zijn gekomen door een verslavingsproblematiek, maar een serieuze behandeling hebben ondergaan die inmiddels zo’n stevige plaats heeft gekregen in hun leven dat je erop mag vertrouwen dat de psychosociale problemen onder controle zijn, zou het verkeerd zijn om de weg naar een schuldsaneringsregeling af te sluiten. Daarom vind ik het toegevoegde derde lid een zinvol onderdeel van deze regeling. Ik reken er ook op dat de rechterlijke macht zeer wel in staat zal zijn om met dit toegevoegde derde lid van artikel 288 te werken.”
Ik wijs nog op de beschikking van de Hoge Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4931 waarin de Hoge Raad ook de ruime uitleg van de hardheidsclausule van art. 288 lid 3 Fw voor staat [1] .
7. Het Hof heeft in de hierboven rov. 3.5 geoordeeld, dat niet is komen vast te staan, dat [verzoeker] heeft voldaan aan de algemene gedragsmaatstaf van art. 288 lid 3 Fw., die erop neerkomt dat de schuldenaar die met succes een beroep op de in die bepaling opgenomen hardheidsclausule wenst te doen, aannemelijk dient te maken dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht, aangezien de door hem aangevoerde argumenten - het staken van de door hem gedreven onderneming, het aanvaarden van een dienstbetrekking in loondienst, het regelen van schuldhulpverlening en het voorkomen van het ontstaan van nieuwe schulden - zonder het aanvoeren van andere, bijkomende feiten en omstandigheden niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat zulks ook daadwerkelijk het geval is. Het middel dient m.i. te slagen. Mij is niet duidelijk geworden op welke bijkomende feiten en omstandigheden het hof doelt. De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden duiden m.i. op wat het hof noemt een zekere gedragsontwikkeling en echte gedragsaspecten. [verzoeker] heeft zijn onderneming gestaakt [2] . Als bijkomende omstandigheden heeft hij aangevoerd het aanvaarden van een dienstbetrekking, het regelen van schuldhulpverlening met als gevolg dat hij met zijn partner van 50 Euro per week dient rond te komen en het niet maken van nieuwe schulden. Misschien heeft het hof andere omstandigheden op het oog gehad, zoals de omvang en de aard van de schulden van [verzoeker]. Maar hierover had het hof m.i. duidelijker dienen te zijn. Het hof is in zijn motiveringsplicht tekort geschoten.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie hierover uitvoerig A.J. Noordam in Schuldsanering (ex)-ondernemers, p.174-177 en het fraaie overzicht van de rechtspraak in Wessels Insolventierecht IX, par. 6067n-6067t.
2.Zie voor een conclusie waarin het staken van een onderneming ook een rol speelde ECLI:NL:HR:2012:BW4156