In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2014 de betrokkene verplicht tot betaling van € 425.000 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. R. Zilver als advocaat optrad. De klacht richt zich tegen het oordeel van het hof dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit hennepteelt in de periode van september 2006 tot eind augustus 2008. De verdediging betwist dat de beginperiode van de hennepteelt kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1]. Het hof heeft overwogen dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 425.000. De verklaring van [betrokkene 1] werd als betrouwbaar beschouwd, ondanks de verdediging die deze verklaring als onbetrouwbaar bestempelde. Het hof baseerde zijn oordeel op een ontnemingsrapport van de financiële recherche en andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeert dat het hof een onjuiste feitelijke inhoud aan de verklaring van [betrokkene 1] heeft gegeven, waardoor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar de eisen der wet is onderbouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.