Conclusie
1.Feiten
(aanbetaling) van € 250.000 aan [verweerster] verricht.
letter of creditzou geschieden of zou mogen geschieden, dan wel juist uitgesloten zou zijn.
2.Procesverloop
principale grieven II tot en met VIIIwordt als volgt overwogen.
letter of creditzou betalen. Blijkens het hoger overwogene behoefde [verweerster] een dergelijke manier van betalen niet te accepteren. Op deze door ILC aangevoerde gronden kan ook dit betoog daarom niet als juist worden aanvaard.
swapmet Sarens aan te gaan, de kraan aan Sarens had kunnen verkopen voor dezelfde koopprijs als de met ILC overeengekomen koopprijs. Aldus bestrijdt hij echter onvoldoende de andersluidende stelling van [verweerster] (geen bijbetaling omdat het een vriendendienst was), zodat de bewering ontoereikend is toegelicht en wordt gepasseerd.
In calculating the amount of damages owed to the aggrieved party, the loss to the aggrieved party resulting from the breach is to be offset, in principle, by any gains to the aggrieved party resulting from the non-performance of the contract.
however, advantages gained are not to be taken into account if there is no adequate connection with the loss and [they] are related to the injured party's own expenditure (e.g. insurance); it would be contrary to the principle of good faith [artikel 7, lid l. Verdrag] for the liable party to be exempted by them.Bovendien wordt aldaar, onder 9.3, met instemming geciteerd uit de toelichting op PECL, Article 9:502:
The aggrieved party must bring into account … any compensating gains which offset its loss … Compensating gains typically arise as the result of a cover transaction concluded by the aggrieved party. But it is for the non-performing party to show that the transaction generating the gains was indeed a substitute transaction, as opposed to a transaction concluded independently of the default.
swapvan eind april, begin mei 2009, geen aanspraken ter zake van de kraan meer had nu die aanspraken door Sarens waren overgenomen. Ook de stelling dat [verweerster] de
swapkon terugdraaien, is ontoereikend, omdat [verweerster] dat niet eenzijdig kon doen maar daarvoor op de medewerking van Sarens was aangewezen, terwijl gesteld noch gebleken is dat Sarens tegenover [verweerster] ertoe gebonden was die medewerking te verlenen.
swap, haar aanspraken ter zake van de kraan zonder voorbehoud aan Sarens had prijsgegeven en vervolgens, door met Sarens terugdraaien van de
swapovereen te komen, de kraan van Sarens heeft verworven. Het beweerde doel van de ontbinding levert dan niet het vereiste verband tussen schade en voordeel op.
swapen het terugdraaien daarvan, die tussen hen plaatsvonden, materieel als niet ter zake doende moeten worden beschouwd. Dat betoog vindt onvoldoende steun in datgene wat hij eraan ten grondslag legt: de betrokkenheid van [verweerster] en Sarens bij Nebem B.V. en de bereidheid van Sarens tot terugdraaien van de
swap, terwijl Sarens anders zelf de winst op de verkoop aan het Russische bedrijf had kunnen maken.
3.Uitgangspunt in cassatie
4.Heeft ILC wel belang bij (zes van de zeven) klachten?
onderdeel 7tegen rov. 15 slechts opgekomen voor zover daarin de nevenvordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente toewijsbaar is geoordeeld. Niet bestreden wordt de eerste volzin dat uit de voorgaande overwegingen volgt dat de eis van [verweerster] tot het gevorderde bedrag van € 787.500 in hoofdsom alsnog dient te worden toegewezen.
5.Hoe moet ’s Hofs arrest worden begrepen?
6.Bespreking van de principale klachten
onderdeel 1komt ILC op tegen rov. 13.6. Het Hof heeft aangenomen dat de Rechtbank tot haar oordeel in rov. 5.16 is gekomen met toepassing van voordeelsverrekening. Volgens ILC heeft het Hof een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan het oordeel van de Rechtbank. ILC stelt dat de Rechtbank in genoemde rechtsoverweging de vordering heeft afgewezen omdat [verweerster] in concreto geen schade heeft geleden.
onderdeel 2 onder akomt ILC op tegen rov. 13.7 e.v. Het Hof zou daarin blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het arrest inhoudt dat ook als sprake is van een dekkingstransactie nog een afzonderlijke toetsing dient plaats te vinden of het verrekenen van het voordeel genoten op de dekkingstransactie in de omstandigheden van het geval redelijk is.
geensprake is van een dekkingstransactie; het heeft op die grond geoordeeld dat voor voordeelsverrekening geen plaats is (zie, afrondend, rov. 3.14).
adequateconnection” (cursivering toegevoegd) (rov. 13.7). Dat oordeel is bovendien juist. [15] “Adequate connection” is een beperkter begrip dan een condicio sine qua non verband, zoals genoegzaam bekend uit de rechtspraak en literatuur met betrekking tot art. 6:98 BW. [16] Wanneer ik een schilderij uit mijn collectie aan X verkoop voor € y, terwijl ik het zelf had gekocht voor € 0,5 y, dan is mijn winst € 0,5 y. Wanneer X wanpresteert en ik de overeenkomst ontbind, heb ik recht op € 0,5 y. Dat wordt niet anders als ik later besluit om het schilderij te behouden en weer later genoodzaakt ben om het te verkopen voor € 2y omdat ik in financiële nood ben geraakt. Daaraan doet niet af dat tussen deze laatste verkoop en de daarmee behaalde “winst” enerzijds en de wanprestatie van X anderzijds een condicio qua non verband bestaat. Maar er bestaat tussen beide geen “adequate connection”.
onder bvervallen goeddeels in herhalingen. Voor zover ze iets nieuw behelzen, berusten ze op een onjuiste lezing van ’s Hofs arrest waar wordt verondersteld dat het Hof heeft geoordeeld dat het in mindering brengen van het voordeel op de verkoop aan het Russisch bedrijf niet redelijk is. Mogelijk was het Hof die mening toegedaan, maar dat is niet wat het Hof in rov. 3.14 als dragende gronden naar voren schuift.
onderdeel 4wordt opgekomen tegen rov. 13.10 met de stelling dat “een dubbele ruil geen ruil is”. Dat laatste zou het Hof hebben miskend. Deze veel te algemene stelling gaat niet op. De klacht loopt reeds daarop stuk.
aansprakenter zake van de kraan meer had en dat gesteld noch gebleken is dat Sarens ertoe
gehoudenwas medewerking aan het terugdraaien van de swap te verlenen. Er was, met andere woorden, in ’s Hofs visie geen sprake van een schijntransactie, maar van een reële swap. [verweerster] was dus afhankelijk van de medewerking van een derde en tevoren stond niet vast dat het daarvan zou komen (rov. 13.10 en 13.11). In rov. 13.13 veegt het Hof nog de stelling van ILC van tafel dat [verweerster] en Sarens “als twee-eenheid hebben gehandeld”, welk oordeel in cassatie niet wordt bestreden.
waaromde korte tijd tussen ontbinding en verkoop en de omvang van de winst in dit verband relevant, zoal niet beslissend, zijn. Een voldoende overtuigende onderbouwing van dit standpunt kan op de in cassatie genoemde vindplaatsen in feitelijke aanleg niet worden gevonden. Het Hof behoefde niet te motiveren waarom niet van een dekkingstransactie sprake was, maar slechts waarom het door ILC gestelde ontoereikend was om zulks aan te nemen. Dat oordeel heeft het Hof voldoende gemotiveerd. Veel meer dan dat de door ILC gestelde omstandigheden niet tot deze slotsom leiden, kon het Hof moeilijk overwegen. Niet gezegd kan worden dat de door het onderdeel genoemde korte tijdsverloop
in de gegeven omstandighedenzoals door het Hof in rov. 3.10 en 3.11 vermeld zonder meer tot de door ILC verdedigde slotsom leidt. [19]
onderdeel 7klaagt ILC dat het Hof in rov. 15 Van Adrighems nevenvordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW ten onrechte toewijsbaar heeft geoordeeld. [verweerster] refereert zich op dit punt aan het oordeel van Uw Raad. Aldus expliciet ook de s.t. onder 53.
7.Bespreking van het incidentele cassatieberoep
kaneveneens worden gelezen in de mvg onder 67 en 68, maar erg helder en eenduidig is dat betoog m.i. niet. De mvg onder 69 is duidelijker, maar evenmin glashelder.
iederemotivering ontbreekt, de toets der kritiek niet kan doorstaan. Hetgeen onder 7.5 werd vermeld, zou een eventuele overwinning van [verweerster] zeer wel een Pyrrhus karakter kunnen geven. Maar dat is een vraag die door de feitenrechter zal moeten worden beantwoord.
- vernietiging van het bestreden arrest, doch slechts in zoverre als in het dictum van ’s Hofs arrest ILC wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente. In plaats daarvan ware te bepalen dat ILC de wettelijke rente verschuldigd is;
- verwerping van het principale beroep voor het overige.