Conclusie
Nr. 14/05083
Zitting: 1 december 2015
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 30 september 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde, de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en de verdachte wegens 1 subsidiair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd” en 3 primair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van een ambtsgeheim”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. [1]
2. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (15/00423), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens verdachte heeft mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. In de onderhavige zaak heeft de verdachte, naar aanleiding van informatie die hij verstrekte aan respectievelijk een ambtenaar van de Belastingdienst en een politieambtenaar, van voornoemde personen onder het ambtsgeheim vallende gegevens ontvangen. In de schriftuur wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verdachte in de onderhavige zaken inlichtingen heeft verschaft waardoor hij de ander heeft uitgelokt tot het plegen van een misdrijf onbegrijpelijk is en/of blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Alvorens ik de middelen bespreek geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring en de bestreden overwegingen van het Hof weer.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair:
[betrokkene 1] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 te Winterwijk (telkens) een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te Winterwijk, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, [betrokkene 1], telkens gericht de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en/of persoonlijke gegevens (betreffende informatie over onder andere werkgevers en/of jaarinkomens en/of banksaldi en/of gegevens over eigen bedrijven en/of adresgegevens en/of gegevens over de gezinssamenstelling en/of inkomens- en winstgegevens) van de volgende personen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (zaak 9), en
- [betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23), en
vervolgens telkens die gegevens verstrekt aan [verdachte] welk feit verdachte op tijdstippen in of-omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) aan [betrokkene 1], beperkte gegevens/informatie (zoals personalia) verstrekt van de volgende personen met als doel aanvullende gegevens/informatie te verkrijgen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (zaak 9), en -[betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23);
3 primair:
[D] op 3 februari 2009 te Dieren, een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk, te weten als politieambtenaar bij de Regiopolitie Gelderland-Midden, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft [D] (gericht) in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere (daaraan gelinkte) te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar gegevens/informatie over kenteken [AA-00-BB], en (vervolgens) die gegevens/informatie verstrekt aan [verdachte] welk feit hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 3 februari 2009 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, aan [D] beperkte gegevens/informatie, te weten kenteken [AA-00-BB], verstrekt met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over dat kenteken, te weten de tenaamstelling; (zaak 20)”
6. Het bestreden arrest bevat de volgende overweging:
“De verdediging heeft betoogd -kort gezegd en zakelijk weergegeven- dat niet voldaan is aan het vereiste opzet van verdachte op uitlokking en het aanzetten van een ander, te weten [betrokkene 1] tot het plegen van enig strafbaar feit. Het enkele verzoeken om informatie te verstrekken is onvoldoende om uitlokking aan te nemen. Er was voorts geen sprake van een psychische omslag bij [betrokkene 1], in die zin dat bij [betrokkene 1] als gevolg van het handelen van verdachte het opzet tot het plegen van een strafbaar feit ontstond, waar dat daarvoor niet het geval was.
Het hof overweegt dat, blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. Het hof is van oordeel dat van een degelijke situatie sprake was op het moment dat verdachte een concreet verzoek om informatie indiende bij [betrokkene 1] en verdachte met die bedoeling de namen van de personen, waar de gewenste informatie betrekking op moest hebben, aan [betrokkene 1] gaf. De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af.
De stelling van de verdediging, inhoudende dat verdachte geen opzet had op de uitlokking, wordt door het hof eveneens verworpen. Verdachte vroeg [betrokkene 1] immers om fiscale gegevens van derden en wist dat [betrokkene 1] uit hoofde van zijn functie ten aanzien van deze gegevens een geheimhoudingsplicht had. De gedragingen van verdachte kunnen derhalve naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat de verdachte het desbetreffende gevolg, te weten het schenden van de geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1], bewust heeft aanvaard.”
7. In het
eersteen
derde middelwordt geklaagd dat de mededelingen van de verdachte geen ‘inlichtingen’ als bedoeld in art. 47, eerste lid onder 2 Sr opleveren.
eersteen
derde middelwordt geklaagd dat de mededelingen van de verdachte geen ‘inlichtingen’ als bedoeld in art. 47, eerste lid onder 2 Sr opleveren.
8. Het verschaffen van inlichtingen is een van de in art. 47, eerste lid, onder 2, Sr limitatief opgesomde uitlokkingsmiddelen vereist voor uitlokking. Het verschaffen van gelegenheid alsmede het verschaffen van middelen of inlichtingen zijn in 1924 als uitlokkingsmiddelen toegevoegd. [2] Voor zover een uitlokking mondeling geschiedt zijn mededelingen van de uitlokker aan de uitgelokte onontbeerlijk. Louter mededelingen zijn zo bezien op zich zelf nog geen inlichtingen als bedoeld in art. 47 Sr. Anders zou elke toegevoegde betekenis van het uitlokkingsmiddel ‘verschaffen van inlichtingen’ ontbreken. Het gaat dus om de vraag of de mededeling de grens [3] van een (kale) mededeling overschrijdt en daarmee een inlichting als bedoeld in art. 47 Sr wordt.
De Hullu [4] schrijft dat inlichtingen meer moeten zijn dan ‘een eenvoudige aansporing’ tot het plegen van een strafbaar feit met een mededeling wat het gevolg van dat strafbare feit zou zijn. Als niet zonder meer duidelijk is dat een mededeling een feit betreft dat de uitgelokte niet kent en evenmin dat de mededeling het mogelijk of gemakkelijker maakt het feit te plegen dan is van een inlichting geen sprake, aldus de Hoge Raad in 1982. [5] In 2001 omschreef de Hoge Raad het begrip ‘inlichtingen’ zeer ruim [6] als mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. [7]
9. Uit de aanvulling met bewijsmiddelen (zie onder meer bewijsmiddel 6, 14 en 15) die ten grondslag zijn gelegd aan feit 1 subsidiair blijkt dat verdachte namen, adressen, geboortedata en sofinummers van personen via de telefoon of per sms heeft doorgegeven aan de belastingambtenaar [betrokkene 1], die vervolgens van de betreffende personen fiscale gegevens aan de verdachte doorspeelde. Uit de aanvulling met bewijsmiddelen die ten grondslag zijn gelegd aan feit 3 primair (bewijsmiddelen 33 t/m 39) blijkt dat de verdachte een kenteken heeft opgegeven aan [D], een politieambtenaar, die in de politiesystemen gegevens betreffende dit kenteken en de tenaamstelling heeft opgezocht en aan de verdachte heeft verstrekt.
10. Door te overwegen dat “blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd” is het Hof in reactie op een door de verdediging inzake feit 1 subsidiair gevoerd verweer vrijwel letterlijk aangesloten bij de bewoordingen van het onder punt 8 hierboven vermelde arrest van de Hoge Raad uit 2001. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het Hof in het kader van feit 3 primair een ander criterium heeft gehanteerd. Voor zover wordt geklaagd over een onjuist rechtsoordeel van het Hof faalt het middel.
11. Het oordeel van het Hof is evenmin onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meen ik dat de bij het verzoek verstrekte gegevens zeer concreet waren en ook geschikt waren om het delict te kunnen plegen. Het betrof gegevens die de uitgelokte in concreto niet eerder bekend waren en die voor de uitgelokte zelfs noodzakelijk waren om het delict te kunnen plegen. Het is gelet daarop geenszins onbegrijpelijk te concluderen dat het informatie betrof die van belang was met het oog op het te plegen delict in die zin dat zij geschikt waren om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict gepleegd zou worden. Voor wat betreft het eerste feit kwam het Hof uitdrukkelijk tot die (niet onbegrijpelijke) conclusie en voor wat betreft het derde feit ligt die conclusie in het oordeel van het Hof besloten.
12. De middelen 1 en 3 zijn vergeefs voorgesteld.
13. Het
tweede middelklaagt dat er voor wat betreft feit 1 subsidiair geen sprake is van uitlokking, omdat [betrokkene 1] reeds opzet had op het verstrekken van informatie aan de verdachte, voordat hij hiertoe het verzoek deed, omdat [betrokkene 1] zelf aan de verdachte had aangeboden om gegevens te verstrekken. Het
vierde middelbetreft feit 3 subsidiair en klaagt dat [D] niet behoefde te worden overgehaald door de verdachte, maar dat [D], nadat verdachte slechts een verzoek om informatie bij [D] had neergelegd, op eigen initiatief gegevens, waarvan volgens de steller van het middel overigens niet vast is komen te staan dat het ging om geheime informatie, heeft verstrekt.
tweede middelklaagt dat er voor wat betreft feit 1 subsidiair geen sprake is van uitlokking, omdat [betrokkene 1] reeds opzet had op het verstrekken van informatie aan de verdachte, voordat hij hiertoe het verzoek deed, omdat [betrokkene 1] zelf aan de verdachte had aangeboden om gegevens te verstrekken. Het
vierde middelbetreft feit 3 subsidiair en klaagt dat [D] niet behoefde te worden overgehaald door de verdachte, maar dat [D], nadat verdachte slechts een verzoek om informatie bij [D] had neergelegd, op eigen initiatief gegevens, waarvan volgens de steller van het middel overigens niet vast is komen te staan dat het ging om geheime informatie, heeft verstrekt.
14. Wanneer bij de ander het plan om het strafbare feit te plegen reeds bestond voordat de uitlokker in actie kwam, kan van strafbare uitlokking geen sprake zijn. [8] Wel kan iemand die eerder een delict heeft gepleegd, en aldus een zekere bereidheid daartoe heeft getoond, worden uitgelokt tot het plegen van een vergelijkbaar delict. [9]
15. In het tweede middel worden voor zover het feit 1 subsidiair betreft de pijlen uiteindelijk gericht op de overweging van het Hof die inhoudt: “De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af.” Anders dan de steller van het middel zie ik niet in dat daaraan een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag ligt. Uitlokking is niet uitgesloten als er een algemene bereidheid bij de uitgelokte is om strafbare feiten, mogelijk zelfs strafbare feiten van een bepaalde soort, te plegen en die bereidheid ook bij de uitgelokte bekend is. Het gaat om het concrete strafbare feit [10] waartoe de uitlokker de uitgelokte overhaalt. Zie Machielse [11] : “Wanneer iemand aan een ander aanbiedt tegen geldelijke beloning enig strafbaar feit te plegen dan is die ander de uitlokker als het aanbod aangenomen wordt en het strafbare feit volgt. Immers de wil, het besliste voornemen tot het plegen van is door de gift gewekt. Was het aanbod niet gedaan, de gift niet gegeven het feit zou niet gepleegd zijn.” Zo geldt in de onderhavige zaak dat het feit zonder de inlichtingen niet gepleegd zou zijn. Het besliste voornemen is door de inlichtingen tot stand gekomen. Ik wijs er bovendien op dat omtrent de algemene bereidheid van de ‘uitgelokte’ verder geen enkele feitelijke vaststelling is gedaan, zodat een verdere beoordeling van een al dan niet begrijpelijk oordeel van het Hof mede in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen in het geheel niet aan de orde is.
16. Het vierde middel betreft een soortgelijke klacht inzake feit 3 primair. [D] zou niet zijn aangezet, omdat hij op eigen initiatief handelde. Uit de bewijsmiddelen 33 t/m 39 in hun onderlinge verband en samenhang heeft het Hof kunnen afleiden dat [D] naar aanleiding van een verzoek (vergezeld van een concreet kenteken) van verdachte bevragingen heeft gedaan in geautomatiseerde systemen naar de tenaamstelling van dat kenteken, dat die avond verdachte en [D] contact hebben en dat de volgende dag verdachte gegevens die bij het kenteken horen doorgeeft aan een derde ([E]). Het Hof is er kennelijk en niet onbegrijpelijk vanuit gegaan dat [D] handelde op initiatief van verdachte en in zoverre dus ook door verdachte is aangezet tot dit feit.
17. Nogal losjes wordt voor het eerst in cassatie in het kader van het vierde middel ook nog geklaagd dat de politieambtenaar [D] de geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden nu bij een kenteken behorende gegevens door bedrijven en instellingen die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel kunnen worden opgevraagd en dus niet geheim zijn. Er was uiteraard geen aanleiding voor het Hof om aan dit aspect van de geheimhouding in het arrest enige aandacht te besteden. Ik meen in reactie op het middel met het volgende te kunnen volstaan. De enkele omstandigheid dat (onder nader omschreven voorwaarden) derden [12] toegang hebben tot gegevens sluit niet uit dat wanneer een politieambtenaar dergelijke gegevens in zijn beroepsuitoefening ontsluit ten aanzien van die gegevens voor die politieambtenaar een geheimhoudingsverplichting bestaat. [13]
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG