ECLI:NL:PHR:2015:87

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13/01909
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M.J. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake diefstal en opzetheling van kentekenplaten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2013 een verdachte veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast werd een betalingsverplichting opgelegd aan de verdachte in verband met een vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1668, de procedurele aspecten van de zaak beoordeeld, met name de geldigheid van de dagvaarding en de terugverwijzing naar de Rechtbank.

De Hoge Raad oordeelt dat de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad de inleidende dagvaarding nietig heeft verklaard voor feit 1 primair en feit 2, en dat het Hof in hoger beroep niet de hoofdzaak heeft beslist. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigt voor wat betreft feit 2, omdat de behandeling van de hoofdzaak niet in twee feitelijke instanties heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeert dat het Hof ten onrechte de zaak niet heeft terugverwezen naar de Rechtbank, aangezien de dagvaarding niet op de juiste wijze aan de verdachte was betekend.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd ten aanzien van feit 2 en de strafopleggingen, en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geen gronden gevonden om ambtshalve de uitspraak te vernietigen, behalve voor de beslissingen met betrekking tot feit 2. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moet vernietigen, maar dat de beslissing over feit 1 en de strafoplegging aan de Rechtbank moet worden overgelaten.

Conclusie

Nr. 13/01909
Zitting: 6 januari 2015
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 15 maart 2013 verdachte wegens 1 primair en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een betalingsverplichting opgelegd. Het Hof heeft tevens de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de kinderrechter te Zwolle-Lelystad opgelegde jeugddetentie voor de duur van één week, te vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van één week.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, drie middelen van cassatie voorgesteld.

4.Het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 423 lid 2 Sv de zaak niet heeft teruggewezen naar de Rechtbank.
4.2.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
“1. hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en/of
- [BB-00-BB] en/of
- [CC-00-CC] en/of
- [DD-00-DD], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [A] B.V. en/of
- [betrokkene 1] en/of
- [betrokkene 2] en/of
- [betrokkene 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door het wegnemen van een/de kentekenpla(a)t(en) van een/de voertuig(en);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk (uit winstbejag) (een) door misdrijf verkregen kentekenpla(a)t(en) voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen;
2. hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2011 tot en me 07 juni 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het pompstation Shell Draaiersplaats (vestiging Rotterdamweg 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de benzine in de brandstoftank te tanken.”
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [plaats], [a-straat 1],
is niet verschenen.
Het hof vangt het onderzoek opnieuw aan, aangezien het thans anders is samengesteld dan op 7 december 2012, toen het onderzoek ter terechtzitting werd geschorst.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping voor de zitting van vandaag op rechtsgeldige wijze is uitgereikt, zij het niet aan verdachte in persoon. De door de advocaat-generaal op voorhand gevorderde wijziging van de tenlastelegging is bij deze betekening gevoegd.
(...)
De advocaat-generaal vraagt zich af of de zaak vandaag kan worden afgedaan, gelet op de wijze van afdoening in eerste aanleg, het feit dat de oproeping voor de zitting van vandaag aan de griffier is betekend en het daaromtrent bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof trekt zich terug in raadkamer om zich te beraden over hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht. Na terugkeer in de zittingszaal wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter de beslissing van het hof mee, inhoudende dat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu in eerste aanleg – behalve over de geldigheid van de dagvaarding – ook over de hoofdzaak is geoordeeld. Het hof is derhalve niet gehouden de zaak terug te wijzen naar de politierechter dan wel het onderzoek te schorsen. Het onderzoek wordt derhalve aanstonds voortgezet.”
4.4.
Uit het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 september 2011 volgt dat de Politierechter de dagvaarding ten aanzien van feit 1 primair en 2 kennelijk nietig heeft verklaard en voorts dat de Politierechter verdachte ter zake van het hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken. Het onder 1 primair tenlastegelegde betreft de diefstal van kentekenplaten in de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Alkmaar. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde betreft opzetheling van kentekenplaten begaan in dezelfde periode en plaats. Zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde betreffen dus hetzelfde feitencomplex, zij het in het licht van een andere delictsomschrijving. Nu de Politierechter verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken, kan niet worden gezegd dat de Politierechter wat betreft feit 1 niet over de hoofdzaak heeft beslist. [1] In zoverre faalt het middel.
4.5.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit is het middel terecht voorgesteld. De Politierechter heeft de dagvaarding ter zake van dit cumulatief tenlastegelegde feit nietig verklaard. Het Hof heeft, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, geoordeeld dat de dagvaarding ook ten aanzien van dit feit geldig is en het onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard. De behandeling van de hoofdzaak heeft in zoverre niet in twee feitelijke instanties plaatsgevonden. Dat het onder 2 tenlastegelegde feit samenhing met het onder 1 tenlastegelegde feit (bij het tanken zonder te betalen werd gebruikgemaakt van de gestolen kentekenplaten), maakt dat niet anders nu het om cumulatief tenlastegelegde feiten gaat.
4.6.
Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012 te verschijnen en de oproeping voor de zitting van 1 maart 2013 niet in persoon aan verdachte zijn betekend, terwijl voorts uit het dossier niet blijkt dat zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat verdachte met de data van de zittingen bekend was. Aan de overige in art. 423 lid 2 Sv gestelde eisen is aldus voldaan. Het voorgaande brengt met zich mee dat het Hof ten onrechte de zaak wat betreft feit 2 niet heeft teruggewezen naar de Rechtbank.
4.7.
Het middel slaagt voor zover het ziet op het onder 2 tenlastegelegde feit.

5.Het tweede middel

5.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd verstek te verlenen tegen de niet-verschenen verdachte.
5.2.
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft op de zitting van 7 december 2012 verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het middel faalt ook omdat het berust op de onjuiste opvatting dat verstek dient te worden verleend als de verdachte niet verschijnt op een oproeping voor een nadere zitting. Verstekverlening is alleen aan de orde als de verdachte op de inleidende dagvaarding niet verschijnt, zoals uit art. 280 lid 1 sub a Sv blijkt. Het verleende verstek wordt alleen vervallen verklaard als de verdachte alsnog verschijnt (art. 280 lid 2 Sv). Dat betekent dat het verstek in dit geval, ondanks het feit dat het onderzoek op de zitting van 1 maart 2013 opnieuw is aangevangen, in stand bleef. Nu de verdachte ook op die nadere zitting niet was verschenen, was er geen reden om het verstek vervallen te verklaren.
5.3.
Het middel faalt.

6.Het derde middel

6.1.
Het middel klaagt dat het onder 1 primair bewezenverklaarde medeplegen niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
6.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en
- [BB-00-BB] en
- [CC-00-CC] en
- [DD-00-DD],
toebehorende aan
- [A] B.V. en
- [betrokkene 1] en
- [betrokkene 2] en
- [betrokkene 3].”
6.3.
De tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte houdt in dat verdachte vier keer getankt heeft zonder te betalen, dat op de auto waarmee getankt werd valse kentekenplaten zaten, dat verdachte een keer een plaat heeft gepakt en dat zijn medeverdachte drie keren kentekens heeft gepakt, dat verdachte erbij was toen de ander de kentekenplaten stal, dat zij de kentekenplaten in Stedenwijk stalen en dat zij daarna direct naar Shell Draaiersplaats in Stedenwijk (Almere) gingen om met gebruikmaking van die valse kentekenplaten te gaan tanken zonder te betalen (bewijsmiddel 9). Het Hof heeft daaruit zonder meer kunnen afleiden dat de verdachten handelden ter uitvoering van een gezamenlijk plan en dat derhalve sprake was van medeplegen.
6.4.
Het middel faalt.
7. Het eerste middel slaagt ten dele. Het tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. De consequentie van een en ander lijkt mij te zijn dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging [2] en dat het Hof waarnaar de zaak wordt verwezen of teruggewezen, moet beslissen over de strafoplegging met betrekking tot feit 1 en de zaak wat feit 2 betreft moet terugwijzen naar de Rechtbank, tenzij de verschenen verdachte die terugwijzing niet verlangt of de niet verschenen verdachte (kort gezegd) van de zitting op de hoogte is. [3] Omdat de mogelijkheid bestaat dat het Hof de zaak ook wat feit 2 betreft zelf moet afdoen, is er denk ik voor de Hoge Raad onvoldoende reden om de zaak in zoverre om proceseconomische redenen direct terug te wijzen naar de Rechtbank.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.HR 19 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1668, NJ 1992/655 m. nt. ThWvV.
2.Daaronder valt in dit geval niet de beslissing op de op feit 1 betrekking hebbende vordering van de benadeelde partij, maar wel het bevel tenuitvoerlegging (zie HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430).
3.Vgl. H.G.M. Krabbe, Verzet en hoger beroep in strafzaken, Alphen aan den Rijn 1983, p. 181/182 (in het bijzonder noot 201).