Conclusie
"debiteuren: geen”
"Paulianeus handelen:
ordering. Ondanks talloze verzoeken wordt nagelaten onderdelen van deze vordering te onderbouwen."
2.Procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1richt zich tot het oordeel van het hof onder rov. 7.4, 7.13 en 7.19. Deze overwegingen geven volgens het onderdeel, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onbegrijpelijk. Het onderdeel bestaat uit twee subonderdelen.
wist of behoorde te begrijpendat [eiser] als gevolg van dit handelen schade zou lijden doordat verhaal van zijn eerder ontstane vordering zou worden gefrustreerd. Indien de activiteiten van een rechtspersoon worden beëindigd dient van de bestuurders en aandeelhouders een hogere mate van zorgvuldigheid te worden verwacht volgens het subonderdeel. In dat geval is een uitkering slechts mogelijk indien onherroepelijk is beslist over onzekere of betwiste vorderingen, althans mag van de betrokken bestuurders worden verwacht dat die uitkering achterwege wordt gelaten indien de betrokken bestuurder
er ernstig rekening mee moet houdendat deze tot benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zal leiden. Het hof heeft bovendien miskend dat niet is voldaan aan het bepaalde in art 2:216 lid 2 (oud) BW en art. 23 lid 2 van de statuten. Schending hiervan geldt als een zwaarwegende omstandigheid die aansprakelijkheid vestigt.
subonderdeel 2.2wordt aangevoerd dat het hof, indien het is uitgegaan van een juiste maatstaf, deze maatstaf op onjuiste wijze heeft toegepast door te oordelen dat op 31 oktober 2008 voor [verweerster]
geenszins evidentwas dat sprake was van een aanzienlijke schade aan de gelegde vloer, dat
geenszins duidelijkwas dat de vloer moest worden vervangen en dat uit het TNO-rapport niet blijkt dat vervanging van de vloer
noodzakelijkwas. Betoogd wordt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bovenstaande criteria te hanteren in plaats van de maatstaf ‘wist of behoorde begrijpen’. Volgens het subonderdeel had het hof bovendien de vraag in zijn oordeel moeten betrekken of [verweerster] rekening moest houden met andere mogelijkheden dan hetgeen evident was en/of zij behoorde te begrijpen dat sprake kon zijn van een aanzienlijke schade.