ECLI:NL:PHR:2016:1158

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/02294
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 15/02294 B
Zitting: 11 oktober 2016
Mr. T.N.B.M. Spronken
Nadere conclusie inzake:
[klaagster 4]
[klager 3]
[klager 1]
[klaagster 5] en
[klager 2]
De Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 28 april 2015 verlof verleend (met het voorbehoud ex art. 552p, derde lid, Sv) aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen stukken in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Zwitserse autoriteiten. Voorts heeft de rechtbank de klaagschriften ex art. 552a Sv ongegrond verklaard.
Namens de klagers [klaagster 4] ( verder aangeduid met [klaagster 4] ), [klager 1] en [klager 3] hebben mrs. Th.O. Dieben en J. Kuijper, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Namens de klagers [klaagster 5] en [klager 2] heeft mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, in twee schrifturen telkens vier middelen van cassatie voorgesteld.
Op 7 juni 2016 heb ik een conclusie genomen in deze zaak waarin ik concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Inmiddels heeft zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan waarin ik aanleiding heb gezien om aanvullend te concluderen. Het gaat om het volgende.
Bij akte rechtsmiddel van 18 juli 2016 heeft mr. T. Arkesteijn namens [klaagster 5] en [klager 2] de cassatieberoepen (552a en 552p) ingetrokken, kennelijk omdat het rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten op 7 juli 2016 is ingetrokken, hetgeen op 15 augustus 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling AIRS aan de strafgriffie van de Hoge Raad per fax is bevestigd. Daarop zijn op 1 augustus 2016 en op 7 september 2016 alle inbeslaggenomen voorwerpen aan klager [klager 2] teruggegeven.
Bij brief van 8 juli 2016 heeft mr. Dieben namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] de Hoge Raad bericht dat de Zwitserse autoriteiten het rechtshulpverzoek hebben ingetrokken. In de brief staat tevens dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of en, zo ja, welke gevolgen een en ander dient te hebben voor de door hen ingestelde cassatieberoepen, [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] zich refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Deze klagers hebben het cassatieberoep dus niet ingetrokken.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de klagers geen belang meer hebben bij het beroep tegen de beschikking van de rechtbank zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. [1]
9. Ik heb mij nog afgevraagd of een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering aan de rechtbank tot het verlenen van verlof tot afgifte aan de buitenlandse autoriteiten in de rede ligt, nu het rechtshulpverzoek is ingetrokken. Ik leid echter uit de beschikking van de Hoge Raad van 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1450, rov. 3.3 en 3.4. af dat dit niet het geval is. Deze overwegingen luiden:
“3.3
Art. 552p, tweede lid, Sv luidt:
"De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. De afgifte aan buitenlandse autoriteiten van door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbeslagneming geschiedt eveneens voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent."
3.4.
Volgens deze bepaling worden in de daar bedoelde gevallen de daar vermelde stukken en gegevensdragers ter beschikking van de officier van justitie gesteld onderscheidenlijk aan buitenlandse autoriteiten afgegeven voor zover de rechtbank daartoe verlof heeft verleend. Een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie is niet vereist. Reeds daarom is - nog afgezien van het hierna te vermelden toetsingskader - in een procedure als de onderhavige geen plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering.”
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klagers in hun beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 17 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6160.