ECLI:NL:PHR:2016:203
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de toepassing van het EVRM
In deze zaak betreft het een cassatieberoep van [verzoekster] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds is beëindigd. De rechtbank had op 12 november 2012 de schuldsaneringsregeling voor [verzoekster] verklaard, maar op 8 oktober 2015 werd deze regeling tussentijds beëindigd. Het hof 's-Hertogenbosch bekrachtigde deze beslissing op 26 november 2015, waarna [verzoekster] cassatie aantekende.
De kern van het cassatieverzoekschrift is dat het hof niet ambtshalve heeft onderzocht of de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in strijd is met de artikelen 3, 5 lid 1, 6 en 8 van het EVRM. [verzoekster] stelt dat zij in een uitzichtloze financiële positie wordt geplaatst zonder tussentijdse beoordeling. De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof niet verplicht is om deze bepalingen uit het EVRM ambtshalve toe te passen. Bovendien wordt de stelling van [verzoekster] dat de rechtbank ten onrechte oordeelde over haar verplichtingen niet als een beroep op het EVRM gezien.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van [verzoekster] niet tot cassatie kunnen leiden. De slotsom van het hof dat [verzoekster] een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op basis van artikel 80a RO. De cassatietermijn is acht dagen, en het verzoekschrift is tijdig ingediend.