11. De steller van het middel voert aan dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] van 24 oktober 2012 volgt dat het doden van [slachtoffer 1] bedoeld is geweest om de daaraan voorafgaande doodslag jegens haar man, [slachtoffer 2], te begunstigen en straffeloosheid ten aanzien van die doodslag te verzekeren. Volgens de steller van het middel kan niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de doodslag jegens [slachtoffer 1] werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid ten aanzien van de poging tot diefstal te verzekeren.
12. Het hof heeft het bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachte het oogmerk hadden om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een ander straffeloosheid te verzekeren afgeleid uit de verklaring van beiden dat de slachtoffers dood moesten; zij mochten “het” niet kunnen navertellen. Kennelijk doelt het hof met “het” op (onder meer) de poging tot inbraak waarbij de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad werden betrapt. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking.
13. Uit de bewijsvoering volgt dat de medeverdachte een sleutel van de woning van de slachtoffers had gevonden en dat de verdachte en [medeverdachte] hadden afgesproken om met deze sleutel de woning binnen te gaan op zoek naar waardevolle voorwerpen. Zij hebben daartoe de deur met de sleutel geopend. De medeverdachte [medeverdachte] deed de deur open en de verdachte sloot deze achter hen. Toen de slachtoffers al op de grond lagen, hebben de verdachte en de medeverdachte twee deuren van kamers geopend en – kennelijk tevergeefs - gezocht naar waardevolle voorwerpen. Ook is in een tas en in jassen gezocht. Het hof heeft de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte aangemerkt als naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het voltooien van de gekwalificeerde diefstal, terwijl het hof niet aannemelijk heeft geacht dat sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. Aldus heeft het hof bewezen kunnen achten dat de meervoudige doodslag werd gevolgd en/of voorafgegaan door een poging tot gekwalificeerde diefstal, hetgeen het middel ook niet bestrijdt. Het middel keert zich evenmin tegen het oordeel van het hof dat de doodslag van [slachtoffer 2] werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren.
14. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep volgt dat [slachtoffer 1] direct na de binnenkomst van de verdachte en [medeverdachte] is flauwgevallen. Uit zijn bij de politie afgelegde verklaring volgt dat de verdachte en de medeverdachte tot doel hadden het vrouwelijk slachtoffer van het leven te beroven. [slachtoffer 2] was op dat moment volgens de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring in de woonkamer, waar hij en [medeverdachte] in gevecht zijn geraakt. Ten aanzien van het oogmerk van de verdachte en de medeverdachte met het toegepaste geweld en de uiteindelijke levensberoving, is de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] van belang. Deze verklaart in verband met het steken van de slachtoffers dat werd geprobeerd ervoor te zorgen dat ze niks konden navertellen. Een onderscheid tussen het oogmerk van het doden van [slachtoffer 1] ten opzichte van het doden van [slachtoffer 2] is daarin niet te lezen. Ook antwoordt de medeverdachte [medeverdachte] bevestigend op de vraag of de vrouw “ook dood moest” omdat ze “getuige” was. De medeverdachte dacht dat de man al dood was en dacht “hetzelfde” bij haar. In antwoord op de vraag naar de reden om [slachtoffer 1] de woonkamer in te sleuren antwoordde de medeverdachte [medeverdachte] dat het mannelijk slachtoffer “al verwond was of dood was en (hij) in de veronderstelling (verkeerde) dat zij alles had gezien of weet, dus om sporen uit te wissen”.
15. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen heeft het hof aldus kunnen afleiden dat de doodslag jegens [slachtoffer 1] – al dan niet mede – tot oogmerk had om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en de mededader straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] wijzen erop dat er een nauwe samenhang bestond tussen het oogmerk van levensberoving van het mannelijk en van het vrouwelijk slachtoffer. Ten aanzien van het mannelijk slachtoffer kon de reden van de levensberoving niet gelegen zijn in het verzekeren van straffeloosheid ten aanzien van dat feit en is in cassatie niet bestreden dat het oogmerk gericht was op het verzekeren van straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal. Daarbij komt de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat hij dacht dat het vrouwelijk slachtoffer “alles” gezien had, terwijl de verdachte juist verklaarde dat zij direct na het binnenkomen – en aldus voordat geweld jegens het mannelijk slachtoffer werd toegepast – was flauwgevallen.
16. Bij dit alles moet worden bedacht dat ook als de levensberoving mede in verband zou staan met het begunstigen van de levensberoving van [slachtoffer 2] en het verzekeren van straffeloosheid ter zake, zulks er niet aan af doet dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de doodslag ook met het oogmerk is gepleegd om, bij betrapping op heterdaad, straffeloosheid te verzekeren ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal.
17. In geval de Hoge Raad het voorafgaande anders mocht zien, rijst de vraag of de verdachte voldoende rechtens te honoreren belang heeft bij zijn klacht. In cassatie is immers niet bestreden dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2]. De steller van het middel meent dat de doodslag van [slachtoffer 1] veeleer is gepleegd ter begunstiging of vergemakkelijking van de doodslag op [slachtoffer 2]. Indien na terugwijzing van die lezing zou worden uitgegaan, zou dat – na een in dit verband aannemelijk geachte wijziging van de tenlastelegging – aan een bewezenverklaring en aan eenzelfde kwalificatie als door het hof is gehanteerd niet in de weg staan, terwijl geen aanknopingspunten bestaan voor de veronderstelling dat de deze omstandigheid de straftoemeting in voor de verdachte gunstige zin zou kunnen beïnvloeden.