Ter beantwoording van de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, dient allereerst te worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden van schuld is aan een ernstig strafbaar feit. Daarbij neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking, zich baserend op het verhandelde ter zitting en het persoonsdossier (PD) en het raam proces-verbaal van 10 september 2014 met bijlagen (ZD-08) in de strafzaak tegen klaagster.
Klaagster heeft niet betwist dat zij de contracten, gedateerd 21 februari 2012, heeft opgesteld, waarin de rechtsverhoudingen tussen [D] en [E] Ltd (hierna: [E] ) en tussen [F] en [E] zijn vastgelegd. In het contract tussen [D] en [E] (ZD08, p. 182-187) staat dat [D] , gevestigd te Costa Rica, eigenaar is van websites waarop internet games aan het publiek worden aangeboden. [E] , gevestigd te Cyprus, neemt het beheer en onderhoud van de websites op zich voor [D] en zorgt voor het verzamelen van de inleggelden/weddenschappen van de deelnemers en het uitbetalen van de winsten. Het contract is getekend door [betrokkene 3] als directeur van [D] en [betrokkene 4] als directeur van [E] . [betrokkene 3] was toen geen directeur meer van [D] . [betrokkene 4] heeft verklaard niets inhoudelijks over het contract te kunnen vertellen. Klaagster heeft tijdens het eerste politieverhoor (PD, p. 485) verklaard [betrokkene 4] niet “zakelijk te kennen” en [betrokkene 3] nooit te hebben ontmoet of gesproken. Dit laatste is in strijd met de verklaring van [betrokkene 3] dat hij in 2009 een brief van het ministerie van justitie had gekregen dat [D] moest stoppen met het aanbieden van illegale online kansspelen. Hij had toen gebeld met [betrokkene 1] , een van de hoofdverdachten in de Rykiel zaak, en had daarna hierover contact gehad met klaagster. Voor [betrokkene 3] was dit aanleiding te stoppen als directeur van [D] (raam p-v, p. 10).
Daar komt bij dat de betrokken contractpartijen ( [D] en [E] ) niet aanwezig waren bij de contractbesprekingen. Klaagster heeft ter verklaring hiervan gewezen op het “trustachtige” karakter van [D] en [E] . De contractueel vastgelegde werkzaamheden betroffen echter concrete bedrijfsactiviteiten en beperkten zich niet tot vermogensbeheer. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [betrokkene 13] . Hij bevestigt dat niemand van [D] en [E] aanwezig was bij de contractbesprekingen. Iedereen die daar wel bij aanwezig was, waaronder klaagster, wist dat men bezig was een constructie te bouwen, aldus [betrokkene 13] (raam p-v, p. 26).
De rechtbank merkt hierbij nog op dat uit het strafdossier blijkt dat [D] geen licentiehouder was voor het aanbieden van online kansspelen. Costa Rica kent zelfs in het geheel geen licentiestelsel ten aanzien van online kansspelen. Klaagster, specialist op dit rechtsgebied, heeft tegenover de politie verklaard daar niet van op de hoogte te zijn geweest (PD, p. 492).
Op instigatie van [betrokkene 1] heeft klaagster contact opgenomen met de KSA met het verzoek een gedoogletter van de KSA te ontvangen (raam p-v, 10). In een mailbericht van 29 oktober 2012 aan de KSA (PD, p. 65) schrijft klaagster dat ze is benaderd door de Amerikaanse advocaat van [D] over de mogelijkheid van een deal met de KSA. Op 10 december 2012 bericht klaagster de KSA per mail dat zij de Nederlandse advocate is van [D] . “ [D] is gevestigd in Costa Rica. (...) De CEO en beleidsbepaler binnen [D] is [betrokkene 5] . Hij woont in Costa Rica. (...) [D] is niet gelieerd aan andere bedrijven die kansspelen aanbieden op de Nederlandse markt.” (PD, p. 80).
[...] betreft [betrokkene 6] , de vriendin van [betrokkene 4] . Zij was vanaf 9 juli 2012 formeel bestuurder van [D] . Uit de stukken blijkt niet dat zij voor [D] beleidsbepalend is geweest. Tijdens het eerste politieverhoor verklaarde klaagster dat zij [betrokkene 6] niet kent en niet weet of het een man of een vrouw is. Tijdens de doorzoeking ten kantore van [B] heeft klaagster verklaard dat zij de naam van [betrokkene 6] van [betrokkene 1] had doorgekregen (ZD, p. 68). In haar eerste politieverhoor verklaarde zij dat dat “kon kloppen” (PD, p. 488).
Voorts wijst de rechtbank op aantekeningen die zijn gemaakt bij een vergadering op 30 augustus 2012, waarbij klaagster aanwezig was (naar de rechtbank aanneemt wordt in de aantekeningen met “[...]” klaagster bedoeld). Deze aantekeningen zijn in beslag genomen tijdens de doorzoeking op het kantoor van [F] BV op 24 mei 2013. Op het aantekenblaadje is genoteerd: “aanbieden = verboden, misdrijf” en “meer substantie/e-mail verkeer tussen [F] - [E] - [D] nodig”. Met name die laatste passage draagt bij aan het vermoeden dat de aanwezigen, waaronder klaagster, wetenschap hadden van het bestaan van een schijnconstructie. Dat de laatste passage slechts zou verwijzen naar het niet nakomen van enkele onbelangrijke, niet materiële rapportageverplichtingen van [F] / [E] , zoals klaagster ter zitting heeft betoogd, is uit die passage niet op te maken.
Op 12 mei 2012 heeft een ontevreden klant, [betrokkene 7] , een mailbericht gestuurd naar de helpdesk van een online casino van [D] [...] .com). Daarin schrijft hij dat hij samen met een journalist gaat uitzoeken wie [betrokkene 10] is en waarom men “zich verbergt achter tal van zogenaamde bedrijfjes die opereren vanuit Costa Rica” (raam p-v, p. 22). [betrokkene 8] , een van de hoofdverdachten in het onderzoek Rykiel, stelt [betrokkene 1] voor dat klaagster hierover contact opneemt met [betrokkene 7]. Volgens [betrokkene 7] is hij inderdaad gebeld door klaagster, die daarbij niet wilde aangeven voor wie zij optrad.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking de wijze waarop klaagster haar werkzaamheden voor [D] heeft gefactureerd. Klaagster diende de facturen in bij [A] BV. Deze stuurde de facturen door naar [F] BV. Die betaalde de facturen aan [betrokkene 2] , waarna deze weer klaagster uitbetaalde. Volgens [betrokkene 2] was dit zo afgesproken, omdat klaagster niet aan [D] wilde factureren omdat zij dan geen geld kreeg. [F] wilde volgens [betrokkene 2] geen factuur van klaagster in zijn administratie hebben (raam p-v, p. 41-42 en ZD08 p. 71). Een medewerker van het belastingkantoor, [betrokkene 9] , heeft deze gang van zaken bevestigd. Volgens hem had [betrokkene 1] dit met [betrokkene 2] afgesproken (ZD08, p. 216). Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat een dergelijke wijze van factureren via derden niet ongebruikelijk is. Dat verklaart echter nog niet, waarom niet zij, maar [betrokkene 1] namens [F] deze wijze van betalen met [betrokkene 2] heeft afgesproken. Ook blijft vooralsnog onverklaard, welk belang klaagster had bij deze betaling via een derde.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden en op basis van de thans beschikbare stukken concludeert de rechtbank dat er een redelijk vermoeden van schuld is jegens klaagster ten aanzien van de in het bevel van bewaring genoemde strafbare feiten.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of deze verdenking van dien aard is dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een verdenking betreft van ernstige strafbare feiten. Er is sprake van een zwaarwegend onderzoeksbelang, dat zich ook uitstrekt tot de medeverdachten in de zaak Rykiel. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit onderzoeksbelang niet op een andere manier worden gediend dan doordat het verschoningsrecht hiervoor moet wijken, waarbij in het bijzonder geldt dat gezien de aard van de strafbare feiten waarvan klaagster wordt verdacht, niet met uit openbare bronnen verkregen gegevens of bescheiden kon worden volstaan.
Klaagster heeft aangevoerd dat de inbeslagneming ongericht (een ‘fishing expedition’) en disproportioneel is en dat daarom het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op een privé leven is geschonden.
Ten aanzien van de doorzoeking bij [C] stelt de rechtbank vast, dat gericht in beslag is genomen. In het proces-verbaal van 5 juni 2014 is gerelateerd dat bestanden op externe gegevensdragers zijn geselecteerd op basis van een steekwoordenlijst. De steekwoorden houden direct verband met betrokkenen bij het onderzoek Rykiel. Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking van 22 april 2014 is verder doorzocht op basis van door de zaaksofficier ter plaatse opgegeven zoekwoorden. Ook deze hebben rechtstreeks verband met het onderzoek Rykiel.
Ten aanzien van de doorzoeking bij [B] stelt de rechtbank vast, dat blijkens het proces-verbaal van 9 mei 2014 de doorzoeking heeft plaatsgevonden aan de hand van een door de rechter-commissaris samengestelde lijst met dossiernummers. Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking (p. 3) heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat “voldoende is gewaarborgd dat enkel de digitale dossiers en e-mail berichten zijn gekopieerd die betrekking hebben op het onderzoek Rykiel”.
Uit de wijze van doorzoeken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de doorzoeking niet de door klaagster gestelde ongerichte fishing expedition is geweest, maar selectief heeft plaatsgevonden in direct verband met het onderzoek Rykiel. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van klaagster dat de inbeslagneming disproportioneel is. Het daarop voortbouwende beroep op artikel 8 van het EVRM faalt derhalve eveneens.
Ter zitting heeft klaagster nog gesteld dat de inbeslagneming bij [B] onrechtmatig is, omdat er zich bij de stukken geen beslissing van de rechter-commissaris tot doorzoeking bevindt. De rechtbank constateert dat deze beslissing wel bij de stukken zit, zij het per abuis gevoegd bij de stukken betreffende de doorzoeking van de woning van klaagster.
Op grond van de voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dat er sprake is zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De rechtbank acht dan ook de inbeslagneming rechtmatig en zal het beklag ongegrond verklaren.”