Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De burgemeester kan een gebiedsverbod als bedoeld in artikel 2.9A APV opleggen aan personen die antecedenten hebben ten aanzien van een overtreding met betrekking tot middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar. Bij besluit van 24 december 2013 is de verdachte medegedeeld dat hij zich in de periode van 28 december 2013 tot en met 27 maart 2014 dient te verwijderen uit dealeroverlastgebied DOG 1.1.
Blijkens de toelichting op artikel 2.9A APV moeten antecedenten in dit verband worden uitgelegd als veroordelingen ter zake van voornoemde feiten, dan wel politiemutaties ten aanzien van voornoemde feiten. Niet aannemelijk is geworden dat de uitleg, die in het besluit van 24 december 2013 wordt gegeven aan het begrip antecedenten, afwijkt van de inhoud en strekking van de verordening op basis waarvan het gebiedsverbod is opgelegd.
Met het vereiste dat sprake dient te zijn van antecedenten wordt blijkens de toelichting op artikel 2.9A APV tot uitdrukking gebracht dat deze maatregel niet kan worden ingezet bij zogenaamde first-offenders. Het hof leidt hieruit af dat voor oplegging van een dealerverblijfsverbod voldoende is dat slechts één eerder relevant strafrechtelijk voorval heeft plaatsgevonden. Een grammaticale uitleg van het begrip ‘antecedenten’ noopt niet tot een andere uitleg dan voormelde teleologische uitleg.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte, voordat hij op 14 november 2013 is aangehouden wegens overtreding van artikel 2.7 APV, op 8 november 2013 is aangehouden en dat aan hem een 24-uursverbod is opgelegd wegens het verkopen of aanbieden van (nep)verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte derhalve niet worden aangemerkt als een first-offender en is om die reden sprake van een rechtsgeldige grondslag voor het uitvaardigen van het bestreden gebiedsverbod. Het verweer wordt verworpen.”
3.4. In het onderhavige geval staat de rechtmatigheid van het op basis van art. 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: APV2008) ter discussie. Systematisch gezien betreft die bepaling een verbijzondering van art. 2.9 APV2008. De betreffende bepalingen luiden als volgt:
“
Artikel 2.9 Verblijfsverbod
1. De burgemeester kan degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid aangewezen overlastgebied:
a. artikel 2.2, eerste lid;
b. artikel 2.5, eerste lid;
c. artikel 2.7, eerste of tweede lid;
d. artikel 2.8, tweede lid;
e. artikel 2.12, eerste lid;
f. artikel 2.18;
g. artikel 2.21 overtreedt of
h. harddrugs koopt of verkoopt;
i. geweldsdelicten pleegt of diefstallen uit auto's op of aan de weg pleegt of
j. openlijk wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft, bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden.
2. De burgemeester kan degene die in een overlastgebied een van de in het eerste lid genoemde overtredingen pleegt, bevelen om zich uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar niet meer te bevinden:
a. voor de duur van één maand als hem binnen een periode van één jaar tweemaal een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven;
b. voor de duur van drie maanden als binnen een jaar, nadat hem een bevel als bedoeld onder a. is gegeven, hij opnieuw één van de in het eerste lid genoemde overtredingen pleegt;
c. voor de duur van drie maanden als binnen een jaar, nadat hem een bevel als bedoeld onder b. of c. is gegeven, hij opnieuw één van de in het eerste lid genoemde overtredingen pleegt.