ECLI:NL:PHR:2016:742

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/02424
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • G. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van strafmotivering wegens gebrek aan opgave van redenen voor vrijheidsbenemende straf

In deze zaak gaat het om de strafmotivering van een opgelegde gevangenisstraf van twee weken aan de verdachte, die eerder was veroordeeld voor diefstal en vernieling. De Hoge Raad oordeelt dat de strafmotivering in strijd is met artikel 359, lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat deze geen opgave bevat van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid op grond van artikel 359, lid 8 Sv. De conclusie van de advocaat-generaal, mr. G. Knigge, is dat het middel gegrond is en dat de bestreden uitspraak uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan dient te worden vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling door de politierechter in Amsterdam, die hem had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal had in hoger beroep ook een gevangenisstraf van twee weken gevorderd, maar het hof had de strafoplegging niet voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad bevestigt dat de invoering van artikel 80a RO geen verandering heeft gebracht in de lijn van de Hoge Raad met betrekking tot het motiveringsvoorschrift van artikel 359, lid 6 Sv. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het gerechtshof.

Conclusie

Nr. 15/02424
Zitting: 7 juni 2016
Mr. G. Knigge
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 12 mei 2015 de verdachte in de zaak met parketnummer 15-110288-14 ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" en in de zaak met parketnummer 15-138466-14 ter zake van "diefstal", veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken .
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
Het hof heeft de opgelegde straf die vrijheidsbeneming meebrengt als volgt gemotiveerd:
"Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van beide zaken veroordeeld voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en diefstal in vereniging. Daardoor heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende bedrijven. De gepleegde feiten zijn hinderlijke, overlast en schade opleverende, feiten.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2015 eerder terzake van diefstal is veroordeeld.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierna te melde straf passend en geboden."
5. Deze overweging bevat, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid. Het middel is gegrond. Ik heb mij nog wel afgevraagd of de verdachte – nu de strafmotivering volkomen begrijpelijk maakt waarom het hof een gevangenisstraf van twee weken passend heeft geacht en het ervoor gehouden moet worden dat door of namens de verdachte geen strafsoortverweer is gevoerd aangezien daarvan uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof niet blijkt – wel voldoende belang heeft bij zijn klacht. Uit de recente jurisprudentie leid ik echter af dat de invoering van art. 80a RO geen verandering heeft gebracht in de lijn die de Hoge Raad met betrekking tot het motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 6 Sv volgt. [1]
6. Het middel slaagt.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2579 en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:576.