Conclusie
middelklaagt dat het hof in strijd met het recht, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft overwogen dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen strijd oplevert met de Terugkeerrichtlijn. [1]
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de duur van de ongewenstverklaring van de verdachte in strijd is met de maximale termijn van vijf jaar zoals vastgelegd in artikel 11, lid 2 van de Terugkeerrichtlijn. De verdachte was ongewenst verklaard op 14 augustus 1998 en verbleef op 7 november 2014 opnieuw in Nederland. De Hoge Raad heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) gevraagd om te verduidelijken of de termijn van vijf jaar moet worden berekend vanaf de datum van de ongewenstverklaring of vanaf het moment dat de betrokkene het grondgebied van de EU heeft verlaten. Het HvJEU oordeelde dat de termijn moet worden berekend vanaf het moment dat de betrokkene daadwerkelijk het grondgebied heeft verlaten.
De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verdachte, dat stelt dat de ongewenstverklaring niet meer van toepassing zou zijn, op een onjuiste opvatting berust. De verdachte heeft minder dan vijf jaar na zijn uitzetting in 2003 opnieuw Nederland binnengekomen, waardoor artikel 11, lid 2 van de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan de strafoplegging. De Hoge Raad wijst erop dat er meer dan vijf jaar zijn verstreken tussen de datum van de uitzetting en de implementatie van de Terugkeerrichtlijn in de Nederlandse wetgeving, maar dat dit niet van invloed is op de strafbaarheid van de verdachte in deze specifieke zaak.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep van de verdachte moet worden verworpen, omdat er geen gronden zijn gevonden die tot vernietiging van de uitspraak zouden moeten leiden. De zaak benadrukt de noodzaak om de regels omtrent ongewenstverklaringen en inreisverboden in overeenstemming te brengen met Europese richtlijnen.