Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.De bespreking van de cassatiemiddelen
onderdeel 2.2van het middel lenen zich voor gezamenlijk behandeling. Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijkerwijs dan wel zonder afdoende motivering, de hiervoor genoemde, relevante stellingen en de kennelijke strekking ervan van [verzoeker] niet (mede) beoordeeld heeft bij de toepassing door het hof van de zogeheten hardheidsclausule onder 3.8 van het arrest. Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof de door [verzoeker] aangevoerde, door het hof onder rov. 3.7 van het arrest herhaalde, geestelijke en fysieke situatie van [verzoeker] ten onrechte niet ook heeft meegewogen in zijn oordeel omtrent toepasselijkheid van de hardheidsclausule onder rov. 3.8 van het arrest.
NJ2011, 256 uit wat [verzoeker] heeft aangevoerd en door het hof is weergegeven ten aanzien van zijn mentale en fysieke gesteldheid, niet zonder meer de verwachting baseren dat [verzoeker] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet zal nakomen.
NJ2011, 256 niet miskend. [3] Uit dat arrest volgt dat de enkele omstandigheid dat de verzoeker niet in staat is om te werken, niet betekent dat hij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in art. 288 lid 1 sub c Fw. De verplichting van de verzoeker, die arbeidsongeschikt was, bestond er in dat geval uit dat hij zich diende in te spannen weer arbeidsgeschikt te worden. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Het oordeel van het hof geeft geen blijkt van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk en kan wegens verwevenheid met oordelen van feitelijke aard verder in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het onderdeel faalt.