5.3.Het hof heeft deze bewezenverklaring gegrond op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest, naar de inhoud waarvan ik verwijs. Het hof heeft voorts in het verkorte arrest uitvoerige bewijsoverwegingen opgenomen. Die overwegingen houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
“
Aanwezigheid van verdachte
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1. en 2 ten laste gelegde feiten, zowel in de variant van medeplegen als in de variant van medeplichtigheid. Daartoe heeft de verdediging - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte niet betrokken was bij het geweldsincident en dat niet heeft gewild. Verdachte heeft slechts een bus ter beschikking gesteld. De aanwezigheid van het DNA van verdachte op de in de bus aangetroffen pet kan volgens de verdediging niet tot de conclusie leiden dat verdachte die pet gedragen heeft ten tijde van het ten laste gelegde incident, omdat een DNA-spoor op een verplaatsbaar voorwerp geen sterke bewijswaarde heeft.
Het hof overweegt het volgende.
In de bij het incident betrokken Volkswagen Transporter zijn DNA-sporen aangetroffen die leiden naar verdachte. Op de zitting van de bestuurdersstoel van de Transporter is een zwarte pet aangetroffen. Aan de voorzijde van de binnenrand van de pet werd een DNA- spoor aangetroffen. Het uit dit spoor afgeleide DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is berekend dat de kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, 1 op 1 miljard is.
Tussen de voor- en middenstoelen is een (Albert Heijn-)draagtas veiliggesteld en onderzocht. Op het bemonsterde handvat van deze tas, is uit het aldus onderzochte celmateriaal een DNA-mengprofiel verkregen. Het NFI heeft vastgesteld dat dit celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte. In de tas zat onder meer een plastic tas, waarin twee schietvesten zaten. Op één van de handvatten van laatstgenoemde plastic tas is (uit het celmateriaal van de bemonstering) ook een DNA-mengprofiel verkregen. Het NFI heeft vastgesteld dat dit celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte.
Voorts is er aan de binnenzijde van een handschoen, aangetroffen op de parkeerplaats tegenover een flat aan de Sandenburgstraat, nabij de plaats delict, alwaar de Audi A2 heeft gestaan, een DNA-spoor aangetroffen. Het daaruit verkregen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 2], waarbij niet kan worden uitgesloten dat het onderzochte celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte.
Naar het oordeel van het hof zijn de aangetroffen DNA-sporen in onderlinge samenhang en in verband met de overige bewijsmiddelen bezien, redengevend voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, de sporen zijn aangetroffen in de bij het schietincident gebruikte en kort nadien in de nabijheid van de plaats delict aangetroffen Volkswagen Transporter, dat deze zijn aangetroffen onder meer op de bestuurdersstoel en in een tas waarin zich schietvesten bevonden, en (voor wat betreft de handschoen) zijn aangetroffen op de parkeerplaats waar even daarvoor een kennelijke vluchtauto geparkeerd stond, alwaar twee mannen kort na het horen van schoten uit de richting van de plaats delict zijn ingestapt, waarna de auto hard wegreed.
Tevens heeft het hof hierbij in aanmerking genomen de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij voor en na het schietincident in de Transporter heeft gezeten en aanwezig was buiten bij/voor de woonwagen tijdens het ten laste gelegde incident.
Dat het bij de handschoen en de tassen om mengprofielen gaat waarvan het NFI geen matchkans heeft kunnen berekenen, maakt de conclusie ten aanzien van die sporen niet anders. Die onderzoeksresultaten geven dus steun aan de stelling dat het celmateriaal van die sporen afkomstig zijn van de verdachte, bezien tegen de achtergrond van de overige bewijsmiddelen. Aldus hebben de DNA-sporen aan de handschoen en de tassen wel degelijk bewijswaarde.
Verdachte heeft in hoger beroep, zowel in een verhoor ten overstaan van de politie als ter terechtzitting, in de kern hetzelfde verklaard als in eerste aanleg: hij had naar zijn zeggen een beperkte rol bij het incident van 14 juli 2010. Hij heeft verklaard dat hij twee mannen die een busje nodig hadden, in zijn loods in Vianen heeft voorzien van de Volkswagen Transporter. Verdachte handelde in gestolen voertuigen en voorzag ze van valse kentekenplaten. Hij wist dat de twee mannen iemand uit Breda hardhandig een lesje wilde leren, en dat zij hem daartoe zouden ophalen en naar de loods van verdachte in Vianen zouden brengen om met hem te ‘praten’ over geld. Verdachte zou daarbij aanwezig moeten zijn, om de man bepaalde zaken duidelijk te maken. De pet die is aangetroffen in de Transporter en waarop een DNA-spoor is aangetroffen, waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, is daar volgens verdachte terecht gekomen omdat hij blinderingswerkzaamheden aan de Transporter heeft verricht en zo de pet in de bus zal hebben laten liggen.
Het hof stelt met betrekking tot deze verklaring van verdachte het volgende vast.
Verdachte heeft geen inzicht willen geven met betrekking tot wie de personen zijn geweest die hem gevraagd hebben om de bus te mogen gebruiken. Hij kon daarover naar zijn zeggen uit angst niet verklaren. Echter, verdachte heeft ook verklaard dat hij die avond niet is meegegaan naar Breda omdat hij dezelfde avond een afspraak had met iemand die hem nog geld moest betalen. Deze persoon staat los van het schietincident. Verdachte heeft ook geen duidelijkheid willen geven wie deze persoon is, terwijl deze persoon zou kunnen bevestigen dat hij die avond een afspraak in de loods had.
Het hof stelt verder vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over het feit of hij de bus heeft verkocht of uitgeleend. Ook heeft verdachte wisselend verklaard over de manier waarop hij, nadat twee mannen vanuit Breda waren teruggekomen bij zijn loods, naar Amstelveen is vertrokken. Met zijn eigen auto, dan wel met zijn eigen en nog een andere auto. Hij heeft niet willen spreken over de personen met wie hij vervolgens naar Spanje is vertrokken. Verdachte heeft niet nader gespecificeerd op welke moment de pet in de bus is terechtgekomen. Verdachte heeft ook geen verklaring kunnen geven voor het feit dat een iPod in de bus is gevonden, welke is weggenomen bij de diefstal van een Seat Leon die in de loods van verdachte stond.
Verdachte heeft voor het overige geen aannemelijke verklaring gegeven voor de andere aangetroffen sporen dan op de pet, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat de sporen geen verband houden met de schietpartij. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep slechts verklaard dat het niet zo kan zijn dat sporen van hem op een tas zitten.
Gelet op al deze omstandigheden en gelet op het feit dat de verklaring van verdachte ook overigens niet te verifiëren is, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte.
Dat verdachte blinderingswerkzaamheden zou hebben verricht sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat hij aanwezig is geweest bij het schietincident. Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging op dit punt, strekkende tot nader onderzoek aan de blindering van de Transporter - voor zover dit al mogelijk zou zijn, hetgeen door de advocaat-generaal is betwist vanwege de teruggave nadien aan de rechtmatige eigenaar - acht het hof om die reden niet noodzakelijk.
Het verweer van de verdachte wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Het hof komt op grond van de tot het bewijs gebezigde DNA-sporen zoals aangetroffen in de achtergelaten bus en bij de vluchtauto, hoewel aangetroffen op verplaatsbare voorwerpen en hoewel daarop ook sporen van anderen zijn aangetroffen, tot de conclusie dat deze redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident op 14 juli 2010.”