In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure naar aanleiding van een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor feitelijke leidinggeving aan BTW-fraude met geïmporteerde auto’s uit Duitsland. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, heeft drie middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betreft de schending van het recht op een eerlijk proces, omdat het hof de verklaringen van de verdachte, afgelegd zonder consultatiebijstand, voor het bewijs heeft gebruikt. Het hof laat in het midden of er sprake is van een vormverzuim, maar stelt dat de verklaringen toch gebruikt kunnen worden omdat de verdachte in eerdere zittingen heeft verklaard bij zijn eerdere verklaringen te blijven. De Hoge Raad herhaalt dat het onthouden van de mogelijkheid om een raadsman te consulteren in beginsel leidt tot uitsluiting van de verklaring, maar dat dit niet geldt voor verklaringen die later zijn afgelegd na consultatie van een advocaat.
Het tweede middel betreft de bewezenverklaring van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuiste aangifte doen door verschillende BV's. De verdediging betoogt dat het opzet niet kan blijken uit de bewijsmiddelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de onjuistheid van de aangiften en dat hij niet heeft voldaan aan zijn waakzaamheidsopzet. Het derde middel betreft de motivering van het hof met betrekking tot het opzet van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat hij had moeten weten dat er iets niet klopte met de BTW op de facturen.
De Hoge Raad concludeert dat het eerste middel slaagt, terwijl de andere middelen kunnen worden afgewezen. De zaak wordt terugverwezen naar het hof voor een nieuwe behandeling.