ECLI:NL:PHR:2017:431
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontucht met minderjarige door judoleraar tijdens vakantie in Frankrijk
In deze zaak gaat het om de verdachte, een 39-jarige judoleraar, die beschuldigd wordt van ontucht met een 16-jarig meisje tijdens een vier weken durende vakantie in Frankrijk. De Hoge Raad herhaalt eerdere rechtspraak en stelt dat de strekking van artikel 249.1 Sr is om bescherming te bieden aan minderjarigen die door afhankelijkheid en overwicht van de dader minder weerstand kunnen bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige aangeefster tijdens de vakantie onder de hoede van de verdachte stond, wat haar in een afhankelijke positie bracht. De verdachte was tevens haar judoleraar, wat de afhankelijkheid vergrootte. Het hof oordeelt dat het oordeel dat de aangeefster aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd, niet onjuist is en niet onbegrijpelijk is. De verdachte was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, die drie middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het hof heeft de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen met de minderjarige voldoende gemotiveerd en de middelen van de verdediging verworpen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.