Conclusie
Bewijsoverweging ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde
In de eerste plaatswordt geklaagd dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 t/m 3 bewezenverklaarde feiten zonder een daartoe toereikende motivering mede heeft gebaseerd op een DNA-spoor op een handschoen dat aan de verdachte wordt toegeschreven.
Nadere bewijsoverweging
In de tweede plaatswordt geklaagd dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten op onbegrijpelijke wijze mede heeft gebaseerd op een schoenspoor op de plaats delict dat is veroorzaakt door een schoen die soortgelijk is aan een Pradaschoen waarop DNA-mengprofielen zijn aangetroffen, terwijl het celmateriaal mede afkomstig kan zijn van de verdachte.
‘uit hetgeen de aangevers verklaren en de resultaten van het NFI-onderzoek, waarbij zowel sporen van de verdachte [medeverdachte] (op de Fallen schoen) en van verdachte [verdachte] (op de Prada schoen) als bloedsporen van de slachtoffers zijn gevonden op de linkerhandschoen en de Fallen schoenen leidt het hof af dat de bloedsporen van de slachtoffers bij gelegenheid van de overval op de handschoen en de schoenen zijn terechtgekomen’.Wat de resultaten van het NFI onderzoek aan de Pradaschoenen (namelijk dat daarop sporen van de verdachte zijn aangetroffen) aan deze conclusie bijdragen, is mij niet duidelijk. Het lijkt erop dat het hof hier tussen neus en lippen door vaststelt dat ook de door het NFI onderzochte Pradaschoenen ten tijde van de overval door een van de overvallers zijn gedragen. Een van de volgende overwegingen lijkt dat te bevestigen:
‘Dat de schoenen tijdens de overval zijn gedragen wordt naar het oordeel van het hof verder nog ondersteund door het aantreffen van beide paar schoenen tezamen met een bloedsuikermeter afkomstig van de overval in de woning. Uit de sporen van zowel verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] die op de schoenparen zijn aangetroffen en de verklaring van de slachtoffers dat de overval werd gepleegd door een zwarte en een blanke man leidt het hof af dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] deze schoenen ten tijde van de overval hebben gedragen.’
In de derde plaatsbevat het middel de klacht dat het hof aan de omstandigheid dat de verdachte daags na de overval in het bezit was van een stapel bankbiljetten geen redengevende betekenis heeft kunnen toekennen, omdat de onderzoeksresultaten leren dat bij de overval geen (groot) geldbedrag is buitgemaakt.
In de vierde plaatsworden de overwegingen van het hof bestreden voor zover die inhouden dat de door het slachtoffer gegeven daderbeschrijving van de donkere man overeen komt met de als bewijsmiddel 36 gebezigde foto van de verdachte op een ID-staat SKDB betreffende de verdachte van 5 april 2014. Daarbij wordt geklaagd dat het hof een eigen waarneming voor het bewijs heeft gebezigd waarop de verdediging ter terechtzitting niet heeft kunnen reageren. Bovendien zou de verklaring van het slachtoffer omtrent de donkere kleding van de dader met de donkere huidskleur niet stroken met de beelden van verdachtes kleding die door camera’s bij een treinstation zijn vastgelegd.