ECLI:NL:PHR:2017:596

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
16/01152
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. G. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval op twee hoogbejaarde broers in Wijhe met bewijsproblemen

In deze zaak gaat het om een gewapende woningoverval die plaatsvond op 11 maart 2014 in Wijhe, waarbij twee hoogbejaarde broers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], het slachtoffer werden. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder diefstal met geweld en zware mishandeling. Het Hof had de verdachte veroordeeld op basis van DNA-bewijs en getuigenverklaringen, maar de verdediging voerde aan dat de bewijsvoering niet voldoende was om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, vooral gezien de bewijsproblemen met betrekking tot de handschoenen en de schoenen die aan de verdachte werden toegeschreven. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd en de zaak terug te worden verwezen naar het Hof voor hernieuwde behandeling. De zaak illustreert de complexiteit van bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om DNA- en forensisch bewijs, en de noodzaak voor een duidelijke en begrijpelijke motivering van de rechterlijke beslissingen.

Conclusie

Nr. 16/01152
Zitting: 4 april 2017
Mr. G. Knigge
Conclusie inzake:
[verdachte] [1]
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 12 februari 2016 de verdachte wegens de eendaadse samenloop van: 1 primair. “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 2 primair. “medeplegen van zware mishandeling” en 3 primair. “poging tot medeplegen van zware mishandeling”, en voorts wegens 4. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen”, en 5. “diefstal”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het hof de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Het middel
3.1. Het middel komt met diverse motiveringsklachten op tegen de bewezenverklaring van - kort gezegd- de woningoverval in Wijhe op 11 maart 2014 (feiten 1, 2 en 3).
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard dat:
“1 primair.
hij op 11 maart 2014 te Wijhe in de gemeente Olst-Wijhe, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een vrijstaande woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen geld en een bloedsuikermeter toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader een bivakmuts droeg
- meermalen hebben aangebeld bij de woning aan de [a-straat 1] en
- nadat [slachtoffer 2] de deur had geopend,
- hard met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geslagen en vervolgens de woning zijn binnen gegaan en
- tegen [slachtoffer 2] hebben gezegd ‘je loopt niet weg want dan schiet ik je dood’ en ‘als je nou niet rustig bent dan schiet ik je dood’ en
- tegen [slachtoffer 1] die op de bovenwoonkamer zat hebben geroepen "meekomen!" en "naar beneden" en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor/op het hoofd en/of gezicht van [slachtoffer 1] hebben gericht en
- meermalen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lagen hard/met kracht in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en
- met kracht de voet en/of knie op de borstkast van [slachtoffer 2] hebben gezet en/of gedrukt en
- het hoofd van [slachtoffer 2] naar beneden hebben gedrukt en [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in een klem hebben genomen/vastgepakt en
- meermalen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lagen en gekneveld/vastgebonden waren) met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd hebben geslagen en
- telkens als [slachtoffer 1] overeind wilde komen tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben geroepen "Blijf liggen" en
- telkens als [slachtoffer 2] zijn broer [slachtoffer 1] wilde helpen tegen [slachtoffer 2] hebben gezegd "en nou is het afgelopen anders schiet ik je dood" en "dan schiet ik je dood" en
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met (elektriciteits) draden/snoeren/kabels en/of tie-wraps en/of ductape/plakband hebben gekneveld/vastgebonden (om de polsen/handen en/of benen/enkels/voeten) en/of een doek/lap in de mond van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gestopt en
- telkens hebben geroepen "Waar heb je de bankpas" en "Waar zijn de sieraden, heeft u nog goud" en "geld, geld, goud, goud" en "schiet op" en
- [slachtoffer 1] de pincode van zijn bankpas of een banknummer op een briefje/kaartje hebben laten opschrijven en/of tegen [slachtoffer 1] hebben gezegd "Ik wil die kaartjes van je hebben van de bank zodat ik al je geld kan ophalen" en
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een mes en een op een vuurwapengelijkend voorwerp hebben bedreigd;
2 primair.
hij op 11 maart 2014 te Wijhe in de gemeente Olst-Wijhe, tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, meerdere botbreuken, schedelbreuken, waarvoor [slachtoffer 2] al meermalen is geopereerd, heeft toegebracht, door opzettelijk,
- meermalen, [slachtoffer 2], terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag en gekneveld/vastgebonden was, hard/met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan
- meermalen [slachtoffer 2], terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag en gekneveld/vastgebonden was, hard/met kracht met gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam te stompen en slaan en schoppen en trappen;
3 primair.
hij op 11 maart 2014 te Wijhe in de gemeente Olst-Wijhe, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- meermalen terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en/of gekneveld/vastgebonden was hard/met kracht met gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam hebben gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en
- meermalen terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en/of gekneveld/vastgebonden was hard/met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3. Het hof heeft in een aanvulling op het verkorte arrest de bewijsmiddelen (1 t/m 36) opgenomen waarop het de bewezenverklaringen van de feiten heeft doen steunen. [2] Omwille van de leesbaarheid van deze conclusie en de beperking van de omvang daarvan volsta ik hier met een verwijzing naar de aanvulling.
3.4. Voorts heeft het hof ter nadere motivering van deze bewezenverklaringen in zijn arrest, voor zover van belang, het volgende overwogen:

Bewijsoverweging ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde
Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3, samengevat de overval in Wijhe, overweegt het hof als volgt.
Op dinsdag 11 maart 2014 te 22.03 uur ontvangt de meldkamer een melding van een oudere man, die aangeeft in zijn woning aan de [a-straat 1] te Wijhe te zijn overvallen. Op dat adres blijken twee mannen, broers, te wonen. De broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zijn respectievelijk 82 en 85 jaar oud. Naar aanleiding van deze overval wordt een grootschalig onderzoek uitgevoerd waarbij diverse sporen (forensisch onderzoek) en tips zijn onderzocht.
Verdachte [medeverdachte] is op 4 april 2014 op verdenking van een poging tot overval in Vaassen, gepleegd op 2 april 2014, aangehouden. De scooter waar verdachte [medeverdachte] bij zijn aanhouding op reed is na inbeslagneming onderzocht. Onderzoek aan de handschoenen, die in de buddyseat van de scooter werden aangetroffen wijst uit dat op de linkerhandschoen bloedsporen te vinden zijn. Nader onderzoek wijst uit dat het bloed aan de buitenzijde van de manchet van de linkerhandschoen afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 1]. Het NFI heeft berekend dat de kans dat het betreffende DNA van [slachtoffer 1] matcht met het DNA van iemand anders kleiner is dan één op een miljard. Het DNA-profiel dat aan de binnenzijde van die linkerhandschoen wordt aangetroffen behoort toe aan verdachte [medeverdachte]. Het NFI heeft berekend dat de kans dat het betreffende DNA van verdachte matcht met het DNA van iemand anders kleiner is dan één op een miljard. Daarnaast is het NFI tot de conclusie gekomen dat de bloedsporen op de handschoen, contactsporen zijn.
In de bemonstering van de binnenzijde van de rechterhandschoen is celmateriaal aangetroffen wat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte].
[betrokkene 2], medeverdachte in de hiervoor bewezen verklaarde “Vaassen” zaak [3] , heeft verklaard dat hij via de vriendin van verdachte [medeverdachte], [betrokkene 1], in het bezit is gekomen van een aantal tassen van verdachte [medeverdachte]. In deze tassen zat onder meer smerige kleding, een paar schoenen van het merk Prada, een paar Fallen schoenen en een bloedsuikermeter.
De Prada-schoenen (maat 8,5) zijn door het NFI onderzocht. In de bemonsteringen van de binnenranden van zowel de rechter-als de linkerschoen en de uiteinden van de veters en de lip van zowel de linker- als de rechterschoen is celmateriaal gevonden waarvan het NFI heeft geconcludeerd dat dit van verdachte [medeverdachte] afkomstig kan zijn. In de bemonsteringen van de binnenrand van de linkerschoen en van de uiteindes veter en lip rechterschoen is celmateriaal aangetroffen waarvan het NFI geconcludeerd heeft dat dit van verdachte [verdachte] afkomstig kan zijn. Het NFI heeft de bewijskracht van de sporen van telkens een van de sporen bepaald en geconcludeerd dat de hypothese dat de bemonsteringen celmateriaal van respectievelijk [medeverdachte] en [verdachte] bevatten extreem veel waarschijnlijker is dan dat de bemonstering afkomstig is van drie onbekende personen, niet verwant aan elkaar of aan een van de verdachten.
In de woning van de slachtoffers zijn schoensporen aangetroffen. Die zijn zeer vermoedelijk gemaakt met schoenen van de merken Fallen én Prada. Deze sporen zijn vergeleken door het team forensisch opsporing met de schoenen van Prada én Fallen die respectievelijk zijn aangetroffen in de woning van [betrokkene 2] en in de tas die op verzoek van verdachte [medeverdachte] bij [betrokkene 2] was gebracht (en welke schoenen door de partner van [betrokkene 2] in een tas naar het bureau zijn gebracht). De conclusie van het onderzoek luidt dat schoenspoor 3 mogelijk is veroorzaakt door de rechterschoen van het merk Fallen, de schoensporen 4 en 5 zijn veroorzaakt met een schoen soortgelijk aan de schoenen van het merk Fallen. Er kon door het ontbreken van karakteristiek overeenkomsten niet worden vastgesteld dat de sporen daadwerkelijk zijn veroorzaakt met de schoenen.
Het schoenspoor nummer 6 is veroorzaakt met een schoen soortgelijk aan de schoenen van het merk Prada. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het spoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de linkerschoen.
De schoenen van het merk Fallen zijn ook door het NFI onderzocht. In het bloed dat op de rechterschoen is aangetroffen, buitenkant schoen aan de rechterzijkant ongeveer 3 mm boven de zool, wordt het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 2] aangetroffen. Het NFI heeft berekend dat de kans dat het betreffende DNA van [slachtoffer 2] matcht met het DNA van iemand anders kleiner is dan een op een miljard. In het bloed op de linkerschoen, buitenkant schoen aan de rechterzijde ter hoogte van de hiel, wordt het DNA-profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen. Het NFI heeft berekend dat de kans dat het betreffende DNA van [slachtoffer 1] matcht met het DNA van iemand anders kleiner is dan één op een miljard. Daarnaast is op dezelfde schoen aan de linkerkant ter hoogte van de zool eveneens bloed met een onvolledig DNA-profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen. De matchkans heeft het NFI ook kleiner berekend dan één op een miljard. In de bemonstering uiteindes veter en lip rechterschoen Fallen is een DNA mengprofiel van ten minste drie personen aangetroffen, te weten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en minimaal een andere persoon. In de bemonstering uiteindes veter en lip linkerschoen van het merk Fallen wordt een DNA mengprofiel gevonden van minimaal vier personen waarvan het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte [medeverdachte] en minimaal drie onbekende personen.
De bloedsuikermeter is aan [slachtoffer 1] getoond. [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard dat dit zijn bloedsuikermeter betreft omdat het handgeschreven briefje dat bij de meter was gevoegd, zijn handschrift is. [slachtoffer 1] heeft daarnaast verklaard dat de ‘zwarte’ dader een soort van portefeuille afkomstig van boven in de zak stak, dat de ‘blanke’ iets aan de ander overhandigde, dat in de binnenzak werd gestopt. Dat dat een enveloppe met geld of zo, aldus aangever, was en dat de ‘blanke’ uit de keukenlade de portemonnee met huishoudgeld heeft meegenomen. Uit het dossier volgt dat na de overval in Wijhe in een vijver een portemonnee werd aangetroffen. [slachtoffer 1] heeft deze portemonnee herkend.
In de woning van de vriendin van verdachte [medeverdachte], [betrokkene 1], aan de [b-straat 1] in Wijhe zijn diverse goederen in beslag genomen waaronder een zwart (imitatie)pistool in een zwarte bivakmuts en een schoenendoos van het merk Prada maat 8,5/42,5. Deze schoenmaat komt overeen met de schoenmaat van de Pradaschoenen die via [betrokkene 2] bij de politie zijn gekomen. In de bemonstering van de binnenzijde van de bivakmuts afgenomen rondom het mondgat van de bivakmuts is een DNA mengprofiel aangetroffen van minimaal 4 personen en er kan celmateriaal afkomstig zijn van verdachte [medeverdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1]. Volgens de verklaring van [slachtoffer 1] droeg de blanke man een zwarte bivakmuts. Deze man hield een zwart pistool in de hand.
Uit de verklaringen van de [slachtoffers] volgt dat de overval is gepleegd door 2 personen. Een zwarte en een blanke man. Uit het sporenonderzoek in de woning van de slachtoffers zijn schoensporen aangetroffen afkomstig van twee paar schoenen respectievelijk van het merk Prada en het merk Fallen.
Uit hetgeen de aangevers verklaren en de resultaten van het NFI-onderzoek, waarbij zowel sporen van verdachte [medeverdachte] (op de Fallen schoen) en van verdachte [verdachte] (op de Prada schoen) als bloedsporen van de slachtoffers zijn gevonden op de linkerhandschoen en de Fallen-schoenen leidt het hof af dat de bloedsporen van de slachtoffers bij gelegenheid van de overval op de handschoen en de schoenen zijn terechtgekomen.
[betrokkene 2] heeft zoals al overwogen verklaard dat de schoenen maar ook de bloedsuikermeter via de vriendin van verdachte [medeverdachte] in zijn woning zijn gekomen in tassen waar ook nog smerige kleding in zat. Deze tassen zijn door de vriendin van verdachte [medeverdachte] op zijn verzoek op een avond dat deze door de politie was aangehouden vanuit de woning van deze vriendin naar de woning van [betrokkene 2] gebracht. Door verdachte [medeverdachte] is later tegen [betrokkene 2] gezegd dat dit spullen waren die eerder gebruikt waren. In de Vaassenzaak heeft het hof zoals hiervoor weergegeven met de rechtbank geoordeeld dat de verklaring van [betrokkene 2] als betrouwbaar kan worden aangemerkt onder meer omdat deze door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Het hof is van oordeel dat dat hier eveneens het geval is. De verklaring van [betrokkene 2] wordt immers ook ondersteund door de verklaring van zijn partner maar ook door de getuige [getuige], die van de partner van [betrokkene 2] heeft gehoord dat de vriendin van verdachte [medeverdachte] tassen met gestolen spullen bij haar in huis had gezet. In het dossier bevindt zich daarenboven SMS verkeer tussen de vriendin van [medeverdachte] en haar moeder waarin het halen van spullen als voren omschreven wordt bevestigd. Een andere verklaring voor de aanwezigheid van deze spullen in de woning van [betrokkene 2], namelijk dat [betrokkene 2] zelf betrokken zou zijn bij deze overval in Wijhe acht het hof niet aannemelijk. [betrokkene 2] zelf heeft betrokkenheid bij de overval bestreden. Uit het onderzoek is daarbij evenmin gebleken dat [betrokkene 2] die avond in Wijhe was, hetgeen ondersteund wordt door het gegeven dat zijn telefoon aanstraalde op een mast in zijn woonplaats Deventer ten tijde van de overval.
Dat de schoenen tijdens de overval zijn gedragen wordt naar het oordeel van het hof verder nog ondersteund door het aantreffen van beide paar schoenen tezamen met een bloedsuikermeter afkomstig van de overval in de woning.
Uit de sporen van zowel verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] die op de schoenparen zijn aangetroffen en de verklaring van de slachtoffers dat de overval werd gepleegd door een zwarte en een blanke man leidt het hof af dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] deze schoenen ten tijde van de overval hebben gedragen. De omschrijving van de zwarte man die door [slachtoffer 1] wordt gegeven luidt: een man in de leeftijd van 25-30 jaar, fors gespierd postuur, zwarte huidskleur, zwarte krullenkop, ronde kikkerogen 170-175 lang. Die opvallende gezichtsbeschrijving komt naar het oordeel van het hof overeen met de foto van verdachte [verdachte] die kort na de overval ten tijde van zijn aanhouding op 5 april 2014 is gemaakt.
Verdachte [verdachte] komt op de avond van de overval in Wijhe terug nadat hij eerder die dag vanuit Wijhe na een verblijf bij verdachte [medeverdachte] naar Nijmegen was vertrokken. Uit de zendmastgegevens blijkt de telefoon van verdachte in Wijhe een zendmast aan te stralen om 19.43 uur. Uit de telefoongegevens van beide verdachten blijkt dat zij vanaf dat moment op diverse tijdstippen telefoonmasten in Wijhe aanstralen. Om 21.22 uur straalt de telefoon van verdachte [verdachte] aan op de telefoonmast aan de Industriestaat in Wijhe, in de buurt van de woning waar de overval plaatsvond. Zij kopen beiden om 22.20 uur een treinkaartje op het station in Wijhe en vertrekken beiden vanaf het station Wijhe met de trein om 22.29 uur, dus kort na de overval richting Arnhem. Om 22.28 uur straalt de telefoon van verdachte [verdachte] nogmaals aan op de zendmast aan de Industrieweg in Wijhe.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij die avond van de overval in Wijhe was om in de door de vriendin van [medeverdachte] bewoonde woning alwaar [medeverdachte] ook wel verbleef, tezamen met [medeverdachte] iets te drinken. De politie heeft de vriendin van [medeverdachte] die daar woonachtig is nader bevraagd. De vriendin van [medeverdachte] - die als verdachte werd gehoord - heeft zich op haar zwijgrecht beroepen met betrekking tot het al dan niet verblijven van beide verdachten in haar woning. Het hof stelt vast dat de verklaringen van verdachte [verdachte] geen steun vindt in ander betrouwbaar bewijs. Het hof is van oordeel dat de verklaring mede in het licht van hetgeen hierboven met betrekking tot het bewijs is overwogen niet aannemelijk is.
Het hof stelt tot slot vast dat verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] nadat zij per trein uit Wijhe vertrokken en in Arnhem arriveerden diezelfde avond in het bezit zijn geweest van een opvallende hoeveelheid geld. Zowel een taxichauffeur als een verkoopster van een pompstation verklaren over het betalen door verdachte [verdachte] vanuit een bundel bankbiljetten. In het dossier bevindt zich bovendien een etmaal na de overval genomen foto van de hand van verdachte [verdachte] met daarin een waaier met bankbiljetten.
Het hof komt op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, tezamen genomen en in verband beschouwd, tot het oordeel dat [medeverdachte] de overvaller is geweest als door [slachtoffer 1] beschreven als de persoon met de blanke huidskleur. Het hof acht bewezen dat de door [slachtoffer 1] beschreven andere overvaller, [verdachte] betreft. Met in achtneming van het bovenstaande, samenvattend, hun gezamenlijke aanwezigheid in Wijhe op het moment van de overval, hun gezamenlijke vertrek kort na afloop van de overval, hun door getuigen opgemerkte gedrag direct na de overval, het ter beschikking hebben van een opvallende hoeveelheid geld, met daarbij alle technische sporen in aanmerking genomen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat het NFI het in de handschoen aangetroffen DNA van verdachte [verdachte] in zoverre nuanceert tot de categorie van ‘afkomstig kan zijn van verdachte’, acht het hof ook gelet op de combinatie van aangetroffen schoensporen in de woning van de overval, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] evenals het feit in Vaassen tezamen met verdachte [medeverdachte] ook de overval op de [slachtoffers] in Wijhe heeft gepleegd.
(…)
Gelet op het voorgaande acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde delicten heeft begaan.”
3.5. Vooropgesteld zij dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de door het hof in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die het hof heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. [4]
3.6.
In de eerste plaatswordt geklaagd dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 t/m 3 bewezenverklaarde feiten zonder een daartoe toereikende motivering mede heeft gebaseerd op een DNA-spoor op een handschoen dat aan de verdachte wordt toegeschreven.
3.7. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen met betrekking tot het paar handschoenen, dat in de buddyseat van de scooter van medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen, - kort samengevat - geoordeeld dat onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat het bloed op de buitenkant van de linkerhandschoen afkomstig is van één van de slachtoffers en dat het aangetroffen DNA-profiel aan de binnenkant van de linkerhandschoen toebehoort aan de medeverdachte [medeverdachte]. Voorts heeft het hof overwogen dat in de bemonstering van de binnenzijde van de rechterhandschoen celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Uit ’s hofs overwegingen kan worden afgeleid dat het hof voor de bewezenverklaring van de feiten mede de resultaten van het technische sporenonderzoek redengevend heeft geacht, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen ‘dat het NFI het in de handschoen aangetroffen DNA van verdachte [verdachte] in zoverre nuanceert tot de categorie van ‘afkomstig kan zijn van de verdachte’ (pag. 12 arrest). Tot zover lijkt het er op dat de rechterhandschoen waarop mogelijk DNA van de verdachte is aangetroffen deel uitmaakt van het paar handschoenen dat in de scooter van medeverdachte [medeverdachte] is gevonden, terwijl op de linkerhandschoen bloedsporen van het slachtoffer en DNA van de medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen. Het hof heeft echter in een nadere bewijsoverweging in de aanvulling op het verkorte arrest (pag. 36) de vindplaats van deze rechterhandschoen aangepast. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat de rechterhandschoen waarop mogelijk verdachtes DNA is aangetroffen juist geen deel uitmaakt van het hiervoor bedoelde paar handschoenen dat in verband kan worden gebracht met de gewelddadige woningoverval. Deze nadere bewijsoverweging luidt als volgt:

Nadere bewijsoverweging
De in het arrest genoemde vindplaats van de handschoen waarop een DNA mengprofiel van verdachte [verdachte] is aangetroffen zijnde de scooter van verdachte [medeverdachte] is niet juist. De vindplaats is de woning van de zuster van [medeverdachte] in Apeldoorn.”
3.8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2016 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. Daarbij heeft de raadsman ook de handschoen waarop het DNA mengprofiel van de verdachte is aangetroffen aan de orde gesteld en betoogd dat deze in beslag is genomen bij een doorzoeking in de woning van de zus van medeverdachte [medeverdachte] en dat er geen enkele verdenking bestaat dat dit paar handschoenen is gebruikt bij de woningoverval in Wijhe.
3.9. Het oordeel van het hof in het verkorte arrest dat de bedoelde handschoen deel uitmaakte van het paar dat in de buddyseat van de scooter werd aangetroffen, vindt inderdaad geen steun in de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder niet in de bewijsmiddelen 26 t/m 31, die betrekking hebben op de aangetroffen en vervolgens inbeslaggenomen handschoenen in de scooter van de medeverdachte [medeverdachte] en de daarbij behorende onderzoeksresultaten. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenmin dat de bedoelde handschoen deel uitmaakte van de goederen die bij [betrokkene 2] in beslag zijn genomen (vergelijk de bewijsmiddelen 10, 12, 15 - 19 en 21) of van de goederen die in de woning van [betrokkene 1] (de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte]) in beslag werden genomen (vgl. bewijsmiddel 19 en 22). Dat de vindplaats van de handschoen de woning van de zuster van de medeverdachte is, blijkt overigens ook niet uit de gebezigde bewijsmiddelen. Van de vondst van die handschoen en van enig daaraan verricht DNA-onderzoek blijkt in het geheel niet uit de bewijsmiddelen. In dit licht bezien kan de nadere bewijsoverweging in de bijlage bij het arrest naar mijn mening moeilijk anders worden begrepen dan dat het hof achteraf – bij de uitwerking van zijn arrest – tot de ontdekking is gekomen dat het bij de vorming van zijn bewijsoordeel ten onrechte redengevende betekenis heeft toegekend aan de vondst van de bedoelde handschoen en het daarop aangetroffen DNA-spoor. In elk geval geldt dat dit onderdeel van de bewijsvoering geen enkele steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en dat de bewezenverklaring derhalve in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.10. De eerste “serie klachten” van het middel is terecht voorgedragen. Of dat tot cassatie moet leiden, hangt af van de vraag of het motiveringsgebrek afbreuk doet aan de begrijpelijkheid van de bewijsmotivering in haar geheel. Voordat ik op die vraag inga, bespreek ik eerst de andere klachten van het middel.
3.11.
In de tweede plaatswordt geklaagd dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten op onbegrijpelijke wijze mede heeft gebaseerd op een schoenspoor op de plaats delict dat is veroorzaakt door een schoen die soortgelijk is aan een Pradaschoen waarop DNA-mengprofielen zijn aangetroffen, terwijl het celmateriaal mede afkomstig kan zijn van de verdachte.
3.12. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen met betrekking tot de Pradaschoenen onder meer - kort samengevat - vastgesteld dat er in de woning van de slachtoffers schoensporen zijn aangetroffen die zeer vermoedelijk afkomstig zijn van schoenen van de merken Fallen en Prada. Deze schoensporen zijn door het NFI vergeleken met de schoenen van Prada en Fallen, die in een tas zaten die afkomstig was van de medeverdachte [medeverdachte] en op diens verzoek naar de woning van [betrokkene 2] is gebracht. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat één van de sporen daadwerkelijk afkomstig is van de linker Pradaschoen. Onderzoek door het NFI heeft voorts uitgewezen dat op zowel de rechter- als de linkerschoen van het merk Prada celmateriaal is gevonden dat afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte] en van de onderhavige verdachte. Ten aanzien van de bewijskracht van deze resultaten heeft het NFI geconcludeerd dat de hypothese dat de bemonsteringen celmateriaal van respectievelijk [medeverdachte] en [verdachte] bevatten extreem veel waarschijnlijker is dan dat de bemonstering afkomstig is van drie onbekende personen. Het hof concludeert vervolgens dat de bloedsporen van de slachtoffers die zijn aangetroffen op de (in de buddyseat van de scooter aangetroffen) handschoen en op de (door het hof aan de medeverdachte gerelateerde) Fallenschoenen daarop bij gelegenheid van de overval terecht zijn gekomen. In zijn overweging waarin deze op zich niet onbegrijpelijke gevolgtrekking is vervat, maakt het hof ook gewag van de Pradaschoenen:
‘uit hetgeen de aangevers verklaren en de resultaten van het NFI-onderzoek, waarbij zowel sporen van de verdachte [medeverdachte] (op de Fallen schoen) en van verdachte [verdachte] (op de Prada schoen) als bloedsporen van de slachtoffers zijn gevonden op de linkerhandschoen en de Fallen schoenen leidt het hof af dat de bloedsporen van de slachtoffers bij gelegenheid van de overval op de handschoen en de schoenen zijn terechtgekomen’.Wat de resultaten van het NFI onderzoek aan de Pradaschoenen (namelijk dat daarop sporen van de verdachte zijn aangetroffen) aan deze conclusie bijdragen, is mij niet duidelijk. Het lijkt erop dat het hof hier tussen neus en lippen door vaststelt dat ook de door het NFI onderzochte Pradaschoenen ten tijde van de overval door een van de overvallers zijn gedragen. Een van de volgende overwegingen lijkt dat te bevestigen:
‘Dat de schoenen tijdens de overval zijn gedragen wordt naar het oordeel van het hof verder nog ondersteund door het aantreffen van beide paar schoenen tezamen met een bloedsuikermeter afkomstig van de overval in de woning. Uit de sporen van zowel verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] die op de schoenparen zijn aangetroffen en de verklaring van de slachtoffers dat de overval werd gepleegd door een zwarte en een blanke man leidt het hof af dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] deze schoenen ten tijde van de overval hebben gedragen.’
3.13. Ik stel voorop dat de overwegingen van het hof mijns inziens niet zo kunnen worden begrepen dat het slechts heeft willen vaststellen dat het feit dat op de door de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte] naar [betrokkene 2] gebrachte Pradaschoenen niet alleen DNA-sporen van die [medeverdachte] zijn aangetroffen, maar ook van de verdachte en het feit dat een van de overvallers tijdens de overval waarschijnlijk Pradaschoenen droeg, passen bij een scenario waarin de verdachte de overval samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. Het hof is kennelijk op grond van de hiervoor onder 3.12 weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot het oordeel gekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die door het NFI onderzochte Pradaschoenen tijdens [en zo begrijp ik: bij] de overval heeft gedragen.
3.14. De vraag is vervolgens of dit oordeel van het hof begrijpelijk is. Ik meen dat die vraag niet bevestigend kan worden beantwoord, gelet op de volgende feiten en omstandigheden. De schoenafdruk op de plaats delict is weliswaar waarschijnlijk veroorzaakt door soortgelijke Pradaschoenen als die onder [betrokkene 2] inbeslaggenomen zijn, maar door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het spoor daadwerkelijk was veroorzaakt door de linkerschoen van het bij [betrokkene 2] aangetroffen paar Pradaschoenen (zie bewijsmiddel 24). Daar komt nog bij dat, zoals de steller van het middel aanvoert, door de raadsman ter terechtzitting is betoogd dat op de zolen van de aangetroffen Pradaschoenen unieke beschadigingen zijn vastgesteld, die niet zijn waargenomen in de schoenafdruksporen in de woning. Dat lijkt er veeleer op te wijzen dat het om andere schoenen gaat. Verder zijn op de Pradaschoenen, anders dan op de Fallen schoenen van medeverdachte [medeverdachte], geen bloedsporen of celmateriaal van (één van) de slachtoffers aangetroffen. Wat overblijft, is dat beide paren schoenen (Prada en Fallen) tezamen met een bloedsuikermeter toebehorende aan één van de slachtoffers in een tas is gevonden die door de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van [betrokkene 2] is gebracht en dat de slachtoffers hebben verklaard dat de overval werd gepleegd door een zwarte en een blanke man. Dat wettigt niet de conclusie dat de bij [betrokkene 2] aangetroffen Pradaschoenen door de verdachte bij de overval zijn gedragen. Het is immers geenszins uit te sluiten dat het DNA van de verdachte bij een andere gelegenheid dan tijdens de woningoverval op de Pradaschoenen terecht is gekomen. In zoverre acht ik de gevolgtrekkingen van het hof dan ook onbegrijpelijk.
3.15. Ook de “tweede serie” klachten is dan ook terecht voorgesteld. Op de vraag of dat tot cassatie moet leiden, kom ik aan het slot van deze conclusie terug.
3.16.
In de derde plaatsbevat het middel de klacht dat het hof aan de omstandigheid dat de verdachte daags na de overval in het bezit was van een stapel bankbiljetten geen redengevende betekenis heeft kunnen toekennen, omdat de onderzoeksresultaten leren dat bij de overval geen (groot) geldbedrag is buitgemaakt.
3.17. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij wel 1000 euro in huis had (bewijsmiddel 2). Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de blanke man steeds om een bankpas vroeg en dat de donkere dader boven een soort portefeuille had gevonden en die in zijn zak had gestoken. Verder heeft hij gezien dat de blanke dader iets aan de donkere dader overhandigde. Het kan zijn dat dat een enveloppe met geld was. De blanke man had intussen een portefeuille met daarin ca. 60 euro aan huishoudgeld in de keukenlade gevonden en meegenomen (bewijsmiddel 4). Op 1 april 2014 is de huishoudportemonnee met daarin 85 euro in een vijver bij het bejaardentehuis in Wijhe teruggevonden. [slachtoffer 1] heeft de portemonnee herkend (bewijsmiddel 19). Uit de bewijsmiddelen 32 t/m 35 kan worden afgeleid dat de verdachte op de avond van de overval samen met de medeverdachte [medeverdachte] was en dat hij beschikte over een opvallende hoeveelheid geld. Op 12 maart 2014, de dag na de woningoverval, is een foto gemaakt van een hand van de verdachte vol met bankbiljetten. Blijkens zijn nadere bewijsoverwegingen heeft het hof de omstandigheid dat de verdachte kort na de overval over een opvallende hoeveelheid geld beschikte, mede redengevend geacht voor zijn oordeel dat de verdachte de (donkere) mededader is geweest van de overval.
3.18. Het hof heeft kennelijk aangenomen dat de daders van de woningoverval meer geld hebben buitgemaakt dan alleen het boodschappengeld uit de portemonnee uit de keukenlade. Gelet op de verklaringen van de slachtoffers onder bewijsmiddelen 2 en 4, zoals hiervoor onder 3.17 is weergegeven, is dat feitelijke oordeel niet onbegrijpelijk. Het hof heeft het dienaangaande gevoerde verweer, zoals vervat in de pleitnotities, toereikend gemotiveerd verworpen.
3.19. De “derde serie” klachten faalt.
3.20.
In de vierde plaatsworden de overwegingen van het hof bestreden voor zover die inhouden dat de door het slachtoffer gegeven daderbeschrijving van de donkere man overeen komt met de als bewijsmiddel 36 gebezigde foto van de verdachte op een ID-staat SKDB betreffende de verdachte van 5 april 2014. Daarbij wordt geklaagd dat het hof een eigen waarneming voor het bewijs heeft gebezigd waarop de verdediging ter terechtzitting niet heeft kunnen reageren. Bovendien zou de verklaring van het slachtoffer omtrent de donkere kleding van de dader met de donkere huidskleur niet stroken met de beelden van verdachtes kleding die door camera’s bij een treinstation zijn vastgelegd.
3.21. Voor zover wordt geklaagd dat de verklaring van het slachtoffer over de kleding van de dader met de donkere huidskleur niet zou stroken met de vastgelegde camerabeelden merk ik het volgende op. Blijkens de overgelegde pleitnotities onder de kop ‘Tijdlijn en onderzoek camerabeelden’ is onder meer aan de orde gesteld dat op de vastgelegde camerabeelden is te zien dat de verdachte een opvallende trainingsjas aan heeft bestaande uit twee kleuren: grijs en zwart. Dat en waarom dit niet zou kunnen stroken met de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1], die heeft verklaard dat de man met de donkere huidskleur in het donker/zwart gekleed was, vermag ik niet in te zien (bewijsmiddel 4). Het hof was overigens niet gehouden op ieder detail van de argumentatie van de verdediging in te gaan. Op dit punt faalt de klacht.
3.22. Het hof heeft als bewijsmiddel 36 gebezigd een foto van de verdachte onderdeel uitmakende van een ID-staat SKDB betreffende verdachte van 5 april 2014. Het hof heeft op basis van deze afbeelding de conclusie getrokken dat ‘de ‘opvallende omschrijving’ die het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gegeven van de overvaller met de donkere huidskleur overeenkomt met het uiterlijk van [verdachte] (de verdachte)’. [slachtoffer 1] heeft dader 2 als volgt omschreven: ‘Man; ca. 25-30 jaar; fors gespierd postuur; zwarte huidskleur; zwarte krullenkop; ronde kikkerogen; 170-175 lang; droeg geen bivakmuts; geheel in donker/zwart gekleed’ (bewijsmiddel 4).
3.23. Bij het beoordelen van deze klacht geldt het volgende uitgangspunt. Wil de eigen waarneming van de rechter als wettig bewijsmiddel kunnen meewerken tot het bewijs, dan zal deze, naar art. 340 Sv voorschrijft, bij het onderzoek ter terechtzitting moeten zijn gedaan, zodat ook zowel de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie als de verdachte en de raadsman die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten. [5] Het is in zijn algemeenheid niet vereist dat de rechter zijn eigen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting gedane waarneming aldaar ter sprake brengt. Niettemin is de rechter gehouden dat wel te doen, indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast, omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal. Zie o.m. HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2831. In dat arrest ging het om de beschrijving door het hof van enkele uiterlijke kenmerken van de verdachte en zijn medeverdachte. De Hoge Raad zag geen reden om te casseren, waarbij hij in aanmerking nam dat ‘s hofs waarneming “slechts enkele uiterlijke kenmerken van de verdachte en de medeverdachte” betrof “die overigens uit de bewijsmiddelen zijn af te leiden en die ook in eerste aanleg ter sprake zijn geweest”.
3.24. Ter terechtzitting in hoger beroep is de desbetreffende foto van de verdachte uit de ID-staat SKDB niet expliciet aan de orde gesteld en evenmin heeft het hof zijn waarneming als hiervoor onder 3.23 weergegeven, ter sprake gebracht. Of de verdediging, die alert genoeg was om aan te voeren dat het door [slachtoffer 1] gegeven signalement wat de kleding betreft niet overeenkwam met de camerabeelden op het station, in het geheel niet erop bedacht hoefde te zijn dat het hof dat signalement zou vergelijken met de uiterlijke kenmerken van de verdachte waag ik te betwijfelen. Of dat anders wordt doordat het hof het signalement niet vergeleek met het gezicht van de op de zitting verschenen verdachte, maar met een foto op een ID staat SKDB uit 2014 – een processtuk dat doorgaans niet met het oog op de bewijslevering aan het dossier wordt toegevoegd – kan hier in het midden blijven. Naar mijn mening behoefde de verdediging niet bedacht te zijn op de ‘concluderende waarneming’ zoals die door het hof werd gedaan, een waarneming die zich niet beperkte tot een beschrijving van enkele uiterlijke kenmerken (zoals de zwarte gelaatskleur), maar inhield dat de foto van de verdachte “overeenkwam” met de “opvallende gezichtsbeschrijving’’ [slachtoffer 2] had gegeven. Die waarneming kan moeilijk anders worden begrepen dan dat zij mede inhoudt dat de verdachte op de foto kikkerogen en een zwarte krullenkop heeft. Het komt mij voor dat het hof de verdediging ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om deze specifieke waarnemingen, waarop zij niet bedacht hoefde te zijn, te betwisten. Dit te meer omdat, zoals aan de steller van het middel kan worden toegegeven, deze waarnemingen niet evident juist zijn. Op de foto is mijns inziens duidelijk te zien dat de verdachte rastahaar heeft. Of die vaststelling overeenkomt met een ‘zwarte krullenkop’, zoals door het slachtoffer is omschreven, valt te betwisten. Hetzelfde geldt voor de door het slachtoffer genoemde ‘ronde kikkerogen’.
3.25. Het voorgaande brengt mee dat de “vierde serie” klachten in zoverre terecht is voorgesteld.
3.26. Het behoeft naar mijn mening geen betoog dat de in het voorgaande geconstateerde motiveringsgebreken geen ondergeschikte punten betreffen en die daarom aan de toereikendheid en de begrijpelijkheid van de bewijsmotivering niet wezenlijk afbreuk doen. Ik zou haast zeggen, integendeel. Het gaat om gebreken in overwegingen die kennelijk dragend zijn geweest voor het bewijsoordeel van het hof. Dat betekent dat deze motiveringsgebreken tot cassatie aanleiding dienen te geven.
4. Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In de samenhangende zaak met griffienummer 16/01063 ([medeverdachte]), concludeer ik vandaag eveneens.
2.Zie aanvulling op het verkorte arrest, pag. 1 t/m 36.
3.Opmerking A-G: gedoeld wordt op de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten.
4.Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530.
5.Vgl. o.m. HR 29 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6414.