Conclusie
1.Feiten en procesverloop
( [2] )gegrond bevonden. De andere aangevoerde klachten, waaronder een klacht tegen de hiervoor in 1.4 genoemde toevoeging van het hof, heeft de Hoge Raad onder toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard. De zaak is voor verdere behandeling en beslissing naar het hof te ’s-Gravenhage verwezen.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
( [3] )Op deze hoofdregels zijn echter gaandeweg verfijningen en uitzonderingen aangebracht. Zo is het in geval van gedingen, waarbij de aard ervan meebrengt dat het geschil dient te worden beoordeeld op basis van de ter zake doende feiten en omstandigheden zoals zij ten tijde van de beslissing zijn, mogelijk dat in de verwijzingsprocedure nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd en vorderingen en verweren worden aangepast c.q. aangevuld. Een procedure van een dergelijke aard is de alimentatieprocedure. In een alimentatieprocedure na verwijzing door de Hoge Raad voor verdere behandeling is derhalve ruimte voor aanvulling van voor de bepaling van de alimentatie relevante feiten en aanpassing van de vordering c.q van het verweer. Hierbij speelt ook artikel 1:401 BW een rol, dat de bevoegdheid biedt om op drie gronden, waaronder wijziging van omstandigheden, aanpassing van het eerder bepaalde alimentatiebedrag te verlangen. Uit overweging van proceseconomie is het gewenst dat van die bevoegdheid reeds tijdens de verwijzingsprocedure gebruik kan worden gemaakt en niet pas in een nieuwe procedure na de beslissing in de verwijzingsprocedure. ( [4] )
( [5] )Dat belang brengt mee dat in de verwijzingsprocedure niet meer een nieuwe beoordeling van de draagkracht van de man en behoefte van de vrouw plaatsvindt op basis van die feiten en omstandigheden die al door het hof Amsterdam zijn beoordeeld, terwijl die beoordeling in cassatie tevergeefs is bestreden.
( [6] )Bij de beoordeling of de redelijkheid van een terugbetalingsverplichting kan worden aanvaard, is de rechter niet afhankelijk van een daartoe gevoerd verweer.
( [7] )In dit laatste ligt besloten dat aan de rechter ten aanzien van de gerechtvaardigdheid in het concrete geval van de terugbetalingsverplichting een ruime beoordelingsmarge toekomt.
( [8] )Doordat deze stellingen niet in de beoordeling worden betrokken, schiet, zo wordt gesteld, de motivering van het oordeel dat de vrouw niet tot terugbetaling is gehouden tekort.