ECLI:NL:PHR:2017:944

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
16/01682
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en witwassen in relatie tot ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming en witwassen, heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan. De zaak is aanhangig gemaakt door de betrokkene, die zich in cassatie heeft gewend tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De betrokkene had in hoger beroep een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op € 80.500,-, aangevochten. De verdediging stelde dat de cliënt moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad uit 2004, waarin werd benadrukt dat voor het opleggen van een straf of maatregel doorgaans een veroordeling vereist is. De Hoge Raad oordeelde echter dat het verweer van de verdediging niet opging in de ontnemingszaak, omdat de ontnemingsrechter uit moest gaan van de veroordeling in de hoofdzaak. De conclusie van de advocaat-generaal was dat het middel faalde en dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het gerechtshof, dat de ontnemingsvordering terecht was toegewezen en dat de betrokkene de verplichting had om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen. De zaak is samenhangend met een andere strafzaak tegen de betrokkene, waarin ook een conclusie is getrokken.

Conclusie

Nr. 16/01682 P
Zitting: 27 juni 2017
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 23 maart 2016 de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 april 2013 bevestigd. Daarbij is het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 80.500,- en is de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene (16/01681), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de betrokkene is cassatieberoep ingesteld en heeft mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbehelst de klacht dat het hof heeft verzuimd te reageren op een door de verdediging in hoger beroep naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen.
Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota blijkt dat de raadsvrouwe van de betrokkene, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende naar voren heeft gebracht:
“De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO3233) heeft benadrukt dat uit het Wetboek van Strafvordering volgt dat voor het opleggen van een straf of maatregel in de regel vereist is dat de verdachte wordt veroordeeld - dat wil zeggen dat de rechter het feit bewezen en strafbaar en de verdachte strafbaar acht - en deze voorwaarde ook terug te vinden is in artikel 36e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht verzoek ik u subsidiair eveneens de vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 12 oktober 2004 weliswaar opgemerkt dat voor het opleggen van sommige maatregelen geen veroordeling nodig is, waarbij als voorbeeld onttrekking aan het verkeer in de zin van artikel 36b Sr wordt genoemd, maar de Hoge Raad benadrukt in diezelfde rechtsoverweging, te weten r.o. 5.3, dat artikel 36e lid 1 Sr voor het kunnen opleggen van een ontnemingsmaatregel vereist dat de verdachte is veroordeeld.”
6. Voor zover het in het middel bedoelde verweer ertoe strekt dat de betrokkene dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, hoort het in de hoofdzaak en niet in de ontnemingszaak thuis. Voor zover het verweer ertoe strekt dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen in verband met een ontslag van alle rechtsvervolging, had het geen kans van slagen, omdat in de hoofdzaak een veroordeling is gevolgd, waarvan de ontnemingsrechter zal moeten uitgaan. Aldus is de uitroep van Daland in Wagners Fliegende Holländer van toepassing: “Wer baut auf Wind, baut auf Satans erbarmen”. [1] Het middel is gedoemd te stranden. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.R. Wagner, Der Fliegende Holländer, eerste bedrijf.