ECLI:NL:PHR:2017:958

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
15/05797
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen en poging tot medeplegen van witwassen in het kader van phishingfraude

In deze zaak gaat het om de verdachte die samen met anderen betrokken was bij het medeplegen van witwassen en de poging tot medeplegen van witwassen, zoals omschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn als volgt: op 28 juni 2012 werden er aanzienlijke bedragen overgeboekt van de rekening van [betrokkene 1] naar de rekening van [A], waarbij de verdachte en zijn mededaders betrokken waren. De verdachte had een belangrijke rol in het oprichten van een bedrijf en het openen van bankrekeningen op naam van anderen, wat leidde tot de witwaspraktijken. De verdachte werd herkend tijdens een fotobewijsconfrontatie en er zijn verschillende verklaringen van medeverdachten die zijn betrokkenheid bevestigen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen en de poging tot medeplegen van witwassen voldoende is onderbouwd door de beschikbare bewijsmiddelen. De betrokkenheid van de verdachte bij de witwaspraktijken werd aangetoond door de transacties die plaatsvonden en de verklaringen van de betrokkenen. De verdachte had toegang tot de bankpassen en de bijbehorende codes, wat zijn actieve rol in de gepleegde feiten onderstreept. De Hoge Raad heeft de cassatieberoep verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring niet onbegrijpelijk was en dat de betrokkenheid van de verdachte in het kader van de gezamenlijke uitvoering van de witwashandelingen voldoende was aangetoond.

De zaak benadrukt de ernst van phishingfraude en de rol van medeplichtigen in dergelijke criminele activiteiten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de betrokkenheid bij het verhullen van de herkomst van geldbedragen die uit misdrijven voortkomen, strafbaar is onder de wet.

Conclusie

Nr. 15/05797
Zitting: 27 juni 2017
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[verdachte]
Bij arrest van 20 augustus 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte wegens 2 primair en 8 primair “telkens: medeplegen van witwassen” en 6 subsidiair “poging tot medeplegen van witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld en heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld. [1]
3. Het
middelbehelst de klacht dat het onder 2 primair bewezen verklaarde medeplegen van witwassen en de onder 6 subsidiair bewezen verklaarde poging tot het medeplegen van witwassen niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen.
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 2 primair bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 28 juni 2012 tot en met 29 juni 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal 16.750 euro, dat door middel van phishingfraude van rekeningnummer [0001] (t.n.v. [betrokkene 1] ) op rekeningnummer [0002] (t.n.v. [A] ) was gestort,
- de herkomst heeft verhuld en
- voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en zijn mededader(s) wisten, dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, te weten phishing.”
5. Onder 6 subsidiair is bewezen verklaard dat de verdachte:
“in de periode van 4 juli 2012 tot en met 5 juli 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 9.307,00 euro, dat door middel van phishingfraude van rekeningnummer [0003] (t.n.v. [C] ) op rekening [0004] (t.n.v. [B] ) was gestort,
- de herkomst te verhullen, en
- voorhanden te hebben
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) daartoe de navolgende handelingen verricht
- [betrokkene 2] bewogen een onderneming op te richten en die onderneming bij de Kamer van Koophandel in te schrijven en bankrekeningen te openen en
- die [betrokkene 2] bewogen de bijbehorende bankpassen en pincodes af te geven.” [2]
6. De bewezenverklaring van feit 2 primair en feit 6 subsidiair steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten
1.
Een proces-verbaal van fotobewijsconfrontatie (pv confrontatieleider) met nummer 2012253687 van 11 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-012 (dossierpagina R3 189 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 8 april 2013 hield ik een fotobewijsconfrontatie, waarbij een fotoserie werd getoond aan:
- [betrokkene 2]
- [betrokkene 3]
Met 10 politiefoto’s maakte ik een fotoselectie doorgenummerd van 1 t/m 10 waarbij de foto van [verdachte] , geboortedatum [...] - [...] -1988, op plaats 4 werd gezet.
2.
Een proces-verbaal van tonen selectie bij fotobewijsconfrontatie met nummer 2012253687 van 8 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-046 (dossierpagina R3 198 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 8 april 2013 confronteerde ik als getuigebegeleider [betrokkene 2] met een fotoselectie van 10 personen.
Tijdens het tonen van de fotoselectie hoorde ik dat [betrokkene 2] (uit eigen beweging) zei: “foto 4 dat is [verdachte] ”.
Vervolgens vroeg ik aan [betrokkene 2] of één van de door haar omschreven verdachten zich in de fotoselectie bevond. Zij antwoordde hierop: “ik herken foto 4 als [verdachte] en dat is de aanstichter van de zaken waarvoor ik hier ben. Hij heeft [B] laten oprichten door mij. Ik moest dat voor hem doen bij de Kamer van Koophandel.
3.
Een proces-verbaal van tonen selectie bij fotobewijsconfrontatie met nummer 2012253687 van 8 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-046 (dossierpagina R3 200 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 8 april 2013 confronteerde ik als getuige begeleider [betrokkene 3] met een fotoselectie van 10 personen.
Tijdens het tonen van de fotoselectie hoorde ik dat [betrokkene 3] (uit eigen beweging) zei: “die ken ik, foto 4”.
Vervolgens vroeg ik aan [betrokkene 3] of één van de door haar omschreven verdachten zich in de fotoselectie bevond. Zij antwoordde hierop: “Foto 4 dat is [verdachte] . Hij was degene die mij het bedrijf [D] liet opstarten bij de Kamer van Koophandel. [verdachte] was er ook elke keer bij als hij mij haalde met de auto en [als] er dingen besproken werden deed [verdachte] dat. Ook als ik dat nummer belde dan kreeg ik [verdachte] aan de lijn”.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012253687 van 29 januari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren S139 en S012 (dossierpagina P2 0001 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben op papier de eigenaar van [B] geweest. [betrokkene 5] heeft mij in contact gebracht met twee mannen. [betrokkene 5] en deze twee mannen kwamen met de auto. De man die zich later voorstelde als [verdachte] zat achter het stuur. [betrokkene 5] stelde mij voor aan die mannen. Een stelde zich voor als [verdachte] en de ander zich als [betrokkene 6] . [verdachte] vertelde mij dat ik een zakelijke rekening moest openen en een privérekening. Ze zeiden dat ik mee moest naar de Kamer van Koophandel. Ze hadden al een inschrijfformulier ingevuld. Ik moest enkel een handtekening zetten. [verdachte] nam vaak het heft in handen in het gesprek. Ik had wel het idee dat [verdachte] de belangrijkste van de drie was. Ik heb mijn handtekening onder het inschrijfformulier in de auto gedaan (het hof begrijpt: gezet) toen we waren bij de Kamer van Koophandel. Toen ik binnen het formulier inleverde, moest ik ook betalen. Ik heb van [verdachte] het geld gekregen. Ik moest alle papieren die ik gekregen heb inleveren bij [verdachte] en [betrokkene 6] . [verdachte] vertelde tegen mij tijdens de rit terug dat ik ook een bankrekening moest openen. [verdachte] en [betrokkene 6] kwamen twee dagen later weer aanrijden in de zwarte Seat. We zijn naar de SNS bank in Amstelveen gereden. Binnen ben ik met iemand achter de balie gaan spreken. Ik heb de formulieren overhandigd aan de bankmedewerker die ik van [verdachte] had gekregen. Deze waren al ingevuld. Ik moest wel daar ter plekke een handtekening geven (het hof begrijpt: zetten) onder het formulier aan de balie. Dit was een privérekening. Ik heb twee dagen later een bankapparaatje, een soort van codekastje toegestuurd gekregen. Ik heb ook een bankpasje toegestuurd gekregen. Ik heb [verdachte] gebeld om de spullen op te halen. Ik moest dit afleveren aan [verdachte] . Dit had [verdachte] al van te voren gezegd, ze zouden iets met mijn internet doen. Mijn bankrekeninglimiet wilde ze verhogen. Ik heb toen een email op mijn privé emailadres gekregen van de SNS bank, dat mijn banklimiet verhoogd was. Het was verhoogd naar 25.000 naar (het hof begrijpt: per) maand. Ik wist daar niets van af.
Ik weet dat na 21 juni € 7.000 is gestort op mijn privérekening. Ik werd toen gebeld door [verdachte] . Hij zei dat er geld stond op mijn rekening. [verdachte] is dezelfde dag naar mijn huis gereden. We zijn toen naar de SNS bank Ceintuurbaan gereden. Ik moest in de bank naar de geldautomaat om het geld op te nemen. Ik heb de pas van [verdachte] gekregen, inclusief de code. Ik zag op het scherm dat de bankpas geblokkeerd was. [verdachte] zei dat ik binnen aan de balie moest regelen. Ik heb de bankpas teruggegeven en [verdachte] heeft mij naar huis gebracht.
De zakelijke rekening van ABN AMRO bank rekeningnummer [0004] is via de computer gegaan in de ABN AMRO bank in Osdorp. [verdachte] is ook mee naar binnen gegaan. Dit was tegelijk met het aanvragen van de SNS bankrekening. Dit hebben we in dezelfde rit toen geregeld. Ik heb twee bankpassen in totaal gekregen. Een van de ABN en een van de SNS. Ik heb van de ABN AMRO ook een identifier ontvangen, zo’n codekastje. Alles van de bank heb ik op mijn huisadres gekregen. [verdachte] en [betrokkene 6] kwamen in de avond de spullen halen. Ik ben weer naar beneden gelopen en voor de deur heb ik pincode en een identifier afgegeven aan [verdachte] . Ik heb de spullen van ABN AMRO en SNS bank op hetzelfde moment afgegeven aan [verdachte] . Ik heb zelf geen handelingen verricht met beide bankrekeningen.
[verdachte] had mij verteld dat [E] BV zou bellen over bedragen. Maar dat waren andere bedragen. [verdachte] en [betrokkene 6] zouden mij 1.000 euro contant brengen maar daar zit ik nog op te wachten. [betrokkene 3] en ik hebben alles op hetzelfde moment gedaan. [betrokkene 5] heeft ons tegelijk benaderd. De hele verklaring die ik net verteld heb is bijna gelijktijdig gelopen met [betrokkene 3] .
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012253687 van 1 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren S022 en S076 (dossierpagina P6 0001 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
Ik kreeg een telefoontje van [betrokkene 5] , althans ik niet, maar mijn vriendin [betrokkene 2] . Via [betrokkene 2] hoorde ik dat een paar mannen naar ons toe zouden komen om kennis met ons te maken om een bedrijf te openen. Ons werd verteld dat we ons moesten registreren bij de Kamer van Koophandel om een bedrijf te beginnen. Wat ik heb begrepen, is dat zij ons zouden helpen om een bedrijf te gaan starten. Nadat ik met [betrokkene 5] en [betrokkene 2] had gesproken ben ik er van overtuigd dat het wel goed zat. Mij werd verteld dat er eerst geld geïnvesteerd zou worden door die mannen waarna er later winst gemaakt zou worden. Ik zou de eerste maanden ongeveer € 1.000 van de winst krijgen. Het enige wat ik moest doen was het bedrijf op mijn naam zetten.
Op een gegeven moment belde [betrokkene 5] ons op en vertelde dat die 2 mannen naar ons toe zouden komen om ons in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. De ene heette [verdachte] en de andere heette [betrokkene 6] . Ik ben toen samen met [verdachte] , [betrokkene 6] en [betrokkene 2] in hun auto naar het Centraal Station gereden in Amsterdam. Toen we bij het Centraal waren, hebben [verdachte] en [betrokkene 6] papieren ingevuld die ze al bij zich hadden. Ter plekke werd door [verdachte] en [betrokkene 6] voor mij de naam [D] verzonnen en voor [betrokkene 2] de naam [B] . Ik ben vervolgens bij de Kamer van Koophandel naar binnen gegaan en heb mij ingeschreven. Ik moest echter iets van € 54 betalen en ik heb dit van [betrokkene 6] gekregen.
De volgende dag werden ik en [betrokkene 2] weer opgehaald door [verdachte] en [betrokkene 6] . We zijn naar de SNS bank gegaan bij de Albert Cuyp en daar moesten we een zakelijke rekening openen. Dat is mij niet gelukt omdat ik al een keer eerder betrokken ben geweest bij fraude. Ik heb het ook nog geprobeerd bij de ABN AMRO in Osdorp, maar ook daar is het niet gelukt. Vervolgens moest ik het ook nog bij de ING proberen bij het Plein 40-45, maar ook daar is het niet gelukt. Op dezelfde dag heeft [betrokkene 2] hetzelfde geprobeerd bij de SNS bank in Amstelveen en later heeft zij via internet een bankrekening bij de ABN AMRO in Osdorp geopend. Allebei de bankrekeningen zijn gelukt. Nadat [betrokkene 2] de bankrekeningen had geopend en wij allebei een bedrijf hadden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel hebben wij alleen nog maar telefonisch contact gehad met [verdachte] en [betrokkene 6] .
Het enige wat ik weet over de privérekening van ABN AMRO bank met nummer [0005] is dat er bedragen op zijn gestort. Ik heb de bankpas en later de pincode gegeven aan [verdachte] en [betrokkene 6] . Dat was op de dag dat we een zakelijke bankrekening gingen openen, waarover ik eerder heb verteld. Volgens [verdachte] en [betrokkene 6] hadden zij dat nodig om alle zakelijke dingen via de rekening te kunnen betalen.
Ze hebben inderdaad een bedrag van € 7.000 gestort op mijn privérekening. Eerst hoorde ik van [betrokkene 2] dat ze geld hadden gestort. Via mijn mobiel kreeg ik een melding dat er geld was gestort. Ik weet verder helemaal niets van het geld. Toen ik hoorde dat er geld was gestort, heb ik [verdachte] en [betrokkene 6] gebeld. [verdachte] zou komen maar hij is echter nooit gekomen. Ik heb hem nog wel geprobeerd te bereiken maar ik heb hem nooit meer gesproken. Ik weet dat er twee stortingen op mijn rekening hebben plaatsgevonden. Ik weet echter niet waar die stortingen vandaan komen. Ik weet ook niet waar de contante opnames naar toe zijn gegaan. Ik zou elke maand € 1.000 krijgen zolang het bedrijf op mijn naam zou staan, maar ik heb er niets van gezien.
Ten aanzien van feit 2 primair
6.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL17K0 2012399763-1 van 6 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina R2 001 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Ik maak gebruik van een betaalrekening bij de ING met rekeningnummer [0001] , t.n.v. [betrokkene 1] .
Op vrijdag 29 juni 2012 viel het mij op dat het saldo van mijn betaalrekening erg laag was. Ik heb daarop via internetbankieren mijn rekening gecontroleerd en zag dat er een groot geldbedrag was afgeschreven. Ik zag dat er op 28 juni 2012 geldbedragen waren overgeboekt naar een mij onbekend persoon of bedrijf, namelijk 18.193 euro en vier maal 1.250 euro. Ik heb absoluut zelf niets met deze transacties van doen. Ik heb telefonisch kunnen achterhalen dat genoemde bedragen zijn afgeschreven naar [A] en naar [F] Limited.
7.
Een proces-verbaal met nummer 2012253687 van 17 december 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-082 (dossierpagina R3 001 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
De bankafschriften werden in de periode 01-05-2012 t/m 01-08-2012 bij de ING gevorderd. Er zijn alleen mutaties in de gevorderde periode tussen 25-06-2012 tot en met 27-07-2012.
Door mij, verbalisant, zijn de bankafschriften van de ING rekening [0002] [A] onderzocht. Uit onderzoek blijkt het volgende:
Bijschrijvingen
29-06-2012 bij € 18.689,64 omschrijving: Stg. [E] Klant 843827
Overboeking naar [betrokkene 2]
29-06-2012 af € 7.000 omschrijving: [betrokkene 2] Lening rekening [0006]
29-06-2012 af € 9.750 omschrijving: [B] Lening rekening [0004]
8.
Een proces-verbaal met nummer 2012253687 van 2 januari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-082 (dossierpagina R3 092 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
De bankmutaties van [betrokkene 2] e/o [B] zijn gevorderd en verstrekt. De bankafschriften van rekening [0004] werden in de periode 01-01-2012 t/m 10-08-2012 bij de ABN AMRO bank gevorderd. Er zijn mutaties in de periode 29-06-2012 t/m 24-08-2012 verstrekt. Door mij, verbalisant, zijn de bankafschriften onderzocht.
Op 29 juni 2012 wordt er een bedrag ter hoogte van € 9.750 bijgeschreven door [A] met als omschrijving “lening”. Op dezelfde dag wordt er zes keer geld opgenomen, totaal € 9.650 bij een ABN AMRO pinautomaat in Amsterdam. Daarnaast wordt er nog 20 euro afgeschreven door iDEAL voor een bestelling bij [G] .
Op 6 juli 2012 wordt er een bedrag ter hoogte van € 6.998 bijgeschreven door [betrokkene 2] (rekening [0006] ). Op dezelfde dag wordt er in Amsterdam vier keer geld opgenomen, totaal 6.850 euro.
9.
Een proces-verbaal met nummer 2012253687 van 19 december 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-082 (dossierpagina R3 035 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant:
De bankmutaties van [betrokkene 2] zijn gevorderd en verstrekt. De bankafschriften van rekening [0006] werden in de periode 01-01-2012 t/m 10-08-2012 bij de SNS bank gevorderd. Er zijn mutaties in de periode 26-06-2012 t/m 10-07-2012 verstrekt. Door mij, verbalisant, zijn de bankafschriften onderzocht.
Op 29 juni 2012 wordt er een bedrag ter hoogte van 7.000 euro bijgeschreven van rekening [0002] (het hof begrijpt: de rekening van [A] ). Op 6 juli 2012 wordt 6.998 euro overgeschreven naar rekening [0004] (het hof begrijpt de ABN AMRO rekening op naam van [betrokkene 2] e/o [B] ).
10.
Een geschrift betreffende een onderzoeksrapport van Interseco d.d. 20 september 2012 (dossierpagina R1 0001 e.v.), inhoudende voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
5.5
Op maandag 2 juli 2012 is door cliënt [betrokkene 1] per e-mail bij Stichting [E] (verder te noemen [E] ) navraag gedaan naar de overboeking van € 18.193 naar hun rekening. Hierop is door [betrokkene 7] van [E] telefonisch contact opgenomen met cliënt [betrokkene 1] . [betrokkene 7] deelde cliënt [betrokkene 1] mede dat de overboeking betrekking had op een iDEAL-betaling aan de volgende webwinkel: www. [A] .nl email: info@ [A] .nl telefoonnummer: 06- [...]
Ten aanzien van feit 6 subsidiair
11.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0910 2012150644-1 van 6 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina R2 011 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 8] , zakelijk weergegeven:
Ik ben namens de benadeelde [C] gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 3 juli 2012 merkte ik dat mijn mobiele telefoon het niet meer deed. De telefoon gaf een melding in het display dat mijn simkaart defect was. Op 4 juli 2012 heb ik een nieuwe simkaart gekregen in de Vodafone winkel. Op woensdagavond 4 juli 2012 wilde ik geld overboeken van mijn zakelijke rekening naar mijn privérekening. Ik kreeg de melding waarin stond “uw TAN code is geblokkeerd”. Ik heb telefonisch contact gehad met de ING bank. Ik hoorde dat de ING uit veiligheid mijn TAN code had geblokkeerd en dat dit gedaan was omdat er een nieuwe simkaart in gebruik was genomen.
Op 5 juli 2012 zag ik dat mijn simkaart weer defect was. Ik ben terug gegaan naar de Vodafone winkel. Ik hoorde dat de verkoper zei dat er meerdere simkaart wisselingen hadden plaatsgevonden vanaf 3 juli 2012. Ik heb een nieuwe simkaart gekregen. Op donderdagavond 5 juli 2012 wilde ik internetbankieren. Ik zag vervolgens dat er een bedrag van 9.307 euro was afgeschreven. Het bedrag is afgeschreven van mijn betaalrekening met nummer [0003] . De betaling is gedaan aan Stichting [E] (rekeningnummer [0007] ).
12.
Een geschrift betreffende een onderzoeksrapport van Interseco d.d. 20 september 2012 (dossierpagina R1 0001 e.v.), inhoudende voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
9.4
Door ING Fraudemanagement Betalen is bij [betrokkene 7] van [E] navraag gedaan naar de frauduleuze overboeking van € 9.307 naar de rekening van [E] . Uit de door [E] verstrekte informatie blijkt dat het een iDEAL-betaling betreft aan de volgende ABN AMRO rekeninghouder:
ABN AMRO rekening [0004]
ten name van [betrokkene 2] handelend onder [B] te Amsterdam.
De bijschrijving door [E] was nog niet geboekt, zodat het mogelijk was om de rekening van [B] te blokkeren, teneinde de frauduleuze overboeking veilig te stellen.
9.5
Door ING Fraudemanagement Betalen is telefonisch navraag gedaan bij de afdeling Security & Intelligence Management van ABN AMRO. Door ABN AMRO is de rekening van [B] geblokkeerd voordat de frauduleuze iDEAL-betaling op die rekening was geboekt. Het bedrag van € 9.307 is dus veiliggesteld op de ABN AMRO rekening.”
7. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het bewezen verklaarde onder 2 primair niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. In dat verband voert de steller van het middel allereerst aan dat uit de bewijsmiddelen geen verband kan worden afgeleid tussen de afschrijvingen van € 18.193,- en vier maal € 1250,- van de rekening van [betrokkene 1] op 28 juni 2012 en de bijschrijving van het bedrag van € 18.689,64 door Stg. [E] op de rekening van [A] op 29 juni 2012. Evenmin volgt volgens de steller van het middel uit de bewijsmiddelen een verband tussen de van de rekening van [betrokkene 1] afgeschreven bedragen en de bedragen die van de rekening van [A] zijn overgeboekt naar de rekeningen van [betrokkene 2] en [B] .
8. Uit de aangifte van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 6) volgt dat op 28 juni 2012 geldbedragen, te weten € 18.193,- en vier maal € 1250,-, zijn overgeboekt naar een voor [betrokkene 1] onbekende persoon of onbekend bedrijf en dat [betrokkene 1] telefonisch heeft kunnen achterhalen dat deze bedragen zijn overgeschreven naar [A] en naar [F] Limited. Het bedrag van € 18.193,- is door Stichting [E] overgeboekt naar [A] (bewijsmiddel 10). Uit gevorderde bankafschriften van de ING-rekening met het nummer [0002] op naam van [A] volgt dat op 29 juni 2012 € 18.689,64 is bijgeschreven door Stg. [E] . Van dezelfde rekening hebben op dezelfde datum twee overboekingen plaatsgevonden van € 7000,- en € 9750,- naar rekeningen op naam van respectievelijk [betrokkene 2] en [B] (bewijsmiddel 7).
9. Uit deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met de uit de bewijsmiddelen volgende handelwijze van de verdachte ten aanzien van de oprichting van [B] [3] en het openen van een privérekening op naam van [betrokkene 2] en het verkrijgen van bijbehorende bankpassen, pincodes en identifier, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de bedragen van € 7000,- en € 9750,- die op 29 juni 2012 vanaf de rekening van [A] naar de rekeningen van [betrokkene 2] zijn overgeboekt, verband houden met het bedrag van € 18.193,- dat op 28 juni 2012 is overgeboekt van de rekening van [betrokkene 1] naar de rekening van [A] . Daarbij neem ik in aanmerking dat de desbetreffende transacties kort na elkaar hebben plaatsgevonden. Voorts wijs ik erop dat uit bewijsmiddel 7 volgt dat de bankafschriften van de rekening van [A] in de periode van 1 mei 2012 tot en met 1 augustus 2012 zijn opgevraagd, maar dat alleen mutaties hebben plaatsgevonden in de gevorderde periode tussen 26 juni 2012 en 27 juli 2012. Aan het voorafgaande doet niet af dat het bedrag dat van de rekening van [betrokkene 1] is afgeschreven niet exact hetzelfde is als het bedrag dat op de rekening van [A] is bijgeschreven. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof de bijschrijving van € 18.689,64 op de rekening van [A] aldus verstaan, dat deze niet alleen betrekking heeft op het bedrag van € 18.193,-, maar ook op andere bedragen die zijn overgeboekt naar de rekening van [A] . Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat ter zake in hoger beroep verweer is gevoerd, was het hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.
10. Voorts voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het voorhanden hebben en het verhullen van de herkomst van het onder 2 primair bewezen verklaarde geldbedrag.
11. In de gebezigde bewijsmiddelen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de betrokkenheid van de verdachte heeft plaatsgevonden in het kader van een gezamenlijke uitvoering van de witwashandelingen. [4] Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte door [betrokkene 2] als “ [verdachte] ” is herkend bij een fotobewijsconfrontatie en dat hij een grote rol heeft gespeeld bij het oprichten van het bedrijf van [betrokkene 2] en het openen van een zakelijke rekening en een privérekening door [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 1,2 en 4). Voorts blijkt uit de verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4) dat na 21 juni € 7000,- is gestort op haar privérekening en dat de verdachte dezelfde dag naar haar huis is gereden en zij samen hebben getracht het geld van de rekening op te nemen. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte beschikte over de bankpas en het codekastje dat behoorde bij de rekening van [betrokkene 2] en dat hij aan [betrokkene 2] de bankpas en de code heeft gegeven om het geld bij een geldautomaat op te nemen.
12. Het middel bevat daarnaast de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen het geldbedrag van € 16.750,-voorhanden heeft gehad, omdat [betrokkene 2] heeft verklaard dat de bankpas van haar privérekening geblokkeerd was. Ook deze klacht treft geen doel. Dat een bankpas is geblokkeerd, neemt immers niet weg dat de rekeninghouder nog altijd beschikt over de op die rekening gestalde gelden, [5] terwijl hij of zij bovendien zelf de pas kan deblokkeren, of de bank kan verzoeken om de pas te deblokkeren of een nieuwe pas te verstrekken. [6] Daarbij wijs ik er nogmaals op dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte beschikte over de bankpas en het codekastje dat behoorde bij de rekening van [betrokkene 2] .
13. Voor zover het middel klaagt over bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, faalt het aldus.
14. Het middel bevat ten slotte de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat het onder 6 subsidiair bewezen verklaarde bedrag van € 9.307,- afkomstig is uit phishing, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
15. Voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr is vereist dat ten laste gelegd en bewezen is dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. [7]
16. In de onderhavige zaak heeft de steller van de tenlastelegging ervoor gekozen in de tenlastelegging niet te volstaan met de vermelding dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Evenmin is een concreet misdrijf in de tenlastelegging en de bewezenverklaring opgenomen. Ten laste gelegd en bewezen is verklaard dat dit geldbedrag “door middel van phishingfraude van rekeningnummer [0003] (t.n.v. [C] ) op rekening [0004] (t.n.v. [B] ) was gestort”. Dat is opmerkelijk. De term “phishingfraude” is immers een weinig bepaald begrip, dat in de wet niet voorkomt. Door deze keuze zal uit de bewijsmiddelen moeten kunnen worden afgeleid dat phishingfraude als “enig misdrijf” is aan te merken en dat het geldbedrag afkomstig is uit zodanig misdrijf.
17. In de Kamerstukken bij het wetsvoorstel Computercriminaliteit III wordt op de term ‘phishing’ ingegaan. [8] Dit wordt gelijkgeschakeld met ‘identity theft’ en gezien als een vorm van oplichting (art. 326 Sr). Daarnaast wordt ‘phishen’ beschreven als het door middel van een valse website ontfutselen van bancaire gegevens en pincodes. Doorgaans wordt ‘phishen’ gezien als een vorm van internetoplichting, die bestaat uit het – bijvoorbeeld door middel van misleidende e-mails – lokken van personen naar een nagemaakte website – die uiterlijke gelijkenissen vertoont met de echte website – om hen daar vertrouwelijke gegevens, zoals inlognamen en wachtwoorden, in te laten voeren. In deze zin brengt ‘phishingfraude’ mee dat een misdrijf is begaan.
18. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof uit de bewijsmiddelen afgeleid dat het niet anders kan dan dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag afkomstig is uit een misdrijf, dat als een vorm van “phishingfraude” is omschreven. Daarbij wijs ik op het volgende. Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. De aangever, [betrokkene 8] , heeft op 3 juli 2012 gemerkt dat zijn simkaart defect was en heeft op 4 juli 2012 een nieuwe simkaart ontvangen in de winkel van Vodafone. Op 5 juli 2012 merkte hij wederom dat zijn simkaart defect was. Toen hij terugging naar de winkel van Vodafone, hoorde hij de verkoper zeggen dat “er meerdere simkaart wisselingen hadden plaatsgevonden vanaf 3 juli 2012”. ’s Avonds 5 juli 2012 zag de aangever tijdens het internetbankieren dat er € 9307,- van zijn betaalrekening was afgeschreven. De betaling was gedaan aan Stichting [E] (bewijsmiddel 11). Uit bewijsmiddel 12 volgt dat ING Fraudemanagement Betalen navraag heeft gedaan naar de frauduleuze overboeking van € 9307,- naar de rekening van [E] en dat daaruit is gebleken dat het ging om een iDeal-betaling naar de ABN AMRO rekening met het nummer [0004] op naam van [...] . [9] [betrokkene 2] , handelend onder [B] te Amsterdam. Deze rekening is vervolgens geblokkeerd.
19. In het licht van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het kennelijke oordeel van het hof dat het bedrag van € 9307,- uit phishingfraude afkomstig is, niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat de aangever heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat er vanaf 3 juli 2012 meer dan één simkaartwisseling heeft plaatsgevonden, terwijl hij op dat moment zelf slechts één maal om een nieuwe simkaart had verzocht, het als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd dat een modus operandi bij ‘phishingfraude’ is dat de daders met van de rechthebbende ontfutselde gegevens bij de telecomprovider een vervangende simkaart aanvragen, de betalingen kennelijk buiten medeweten van de rechthebbende hebben plaatsgevonden en dat door ING Fraudemanagement Betalen onderzoek is gedaan naar de overboeking van € 9307,- en kort daarop de rekening van de begunstigde, [betrokkene 2] , is geblokkeerd. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat in hoger beroep ter zake verweer is gevoerd, was het hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.
20. Ook als zou worden geoordeeld dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat het bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is uit phishingfraude, bestaat er naar mijn mening geen grond voor cassatie. In het licht van de vastgestelde omstandigheden is het hof ervan uitgegaan dat het niet anders kan dan dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik er nog op dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep een verweer heeft gevoerd met als strekking dat niet kan worden bewezen dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Nu voor strafbaarheid onder art. 420bis Sr niet is vereist dat het misdrijf waaruit het bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is nauwkeurig wordt aangeduid, is het belang van de verdachte bij zijn klacht niet evident, terwijl de schriftuur daarover geen toelichting bevat. Ook op die grond kan het middel niet tot cassatie leiden.
21. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
22. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het cassatieberoep is bij akte van 20 augustus 2016 ingetrokken voor zover het de gegeven vrijspraak onder feit 6 primair betreft. Het cassatieberoep voor de overige beslissingen is gehandhaafd.
2.In de tenlastelegging en bewezenverklaring van dit feit is niet opgenomen dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl het bewezen verklaarde is gekwalificeerd als een poging tot witwassen. In cassatie wordt hierover niet geklaagd. Het punt kan blijven rusten.
3.In bewijsmiddel 2 wordt gesproken van [B] .
4.Vgl. HR 6 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:10,
5.Ik wijs er in dit verband op dat uit bewijsmiddel 9 volgt dat op 6 juli 2012 een bedrag van € 6998,- is overgemaakt van de privérekening van [betrokkene 2] (met het nummer [0006] ) naar de zakelijke rekening van [betrokkene 2] (met het nummer [0004] ).
6.Vgl.
7.HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124,
9.Ik meen dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Bedoeld wordt [betrokkene 2]