5.1. De klaagster is een derde rechthebbende die stelt dat de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen boot haar in eigendom toebehoort en aan de rechter een last tot teruggave van de boot aan haar heeft verzocht. In een dergelijk geval dient de rechter te beoordelen of (i) het belang van strafvordering het voortduren van het van beslag vordert en zo neen, (ii) of de inbeslaggenomen boot dient te worden teruggegeven aan de klaagster omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van deze boot moet worden beschouwd.
5.2. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de klaagster – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
5.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, in een latere strafprocedure tegen de beslagene [betrokkene 1], de verbeurdverklaring van de boot zal bevelen.
5.4. De klacht in cassatie is dat dit oordeel van de rechtbank op ondeugdelijke gronden is gestoeld, althans onvoldoende is gemotiveerd. Volgens de steller van het middel kan verbeurdverklaring van de in beslag genomen boot namelijk niet in aanmerking komen, omdat deze boot niet aan [betrokkene 1] toebehoort in de zin van art. 33a Sr, maar eigendom is van klaagster.
5.5. Art. 33a lid 1 onder a, Sr luidt:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. Voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele te eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen”
5.6. Vooropgesteld moet worden dat de verbeurdverklaring ex art. 33a Sr ertoe strekt de veroordeelde in zijn vermogen te treffen. Het uitgangspunt is dan ook dat slechts aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard. Op dit beginsel maakt art. 33a lid 1 aanhef en onder a Sr een uitzondering voor het geval de rechthebbende – kort gezegd – te kwader trouw was. Met de term ‘toebehoren aan’ wordt geduid op een rechtsbetrekking volgens welke een voorwerp tot het vermogen van de veroordeelde behoort.Wat dat betreft stelt de wet geen eigendomseis, maar een (bredere) toebehorenseis. Voldoende is dat de veroordeelde zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp, dat hij met betrekking tot dat voorwerp met een eigenaar gelijk kan worden gesteld.
5.7. In onderhavige zaak is door klaagster gesteld dat zij eigenaar van de boot is gebleven omdat de resterende koopsom van € 17.000,- niet is betaald. Als bijlage bij het klaagschrift heeft klaagster onder andere de koopovereenkomst overgelegd tussen haar en [betrokkene 1], getekend op 20 juni 2015, waarin is opgenomen:
“Betaling geschiedt in termijnen. Laatste termijn uiterlijk 31-03-2016. [klaagster] mag tot die tijd de boot gebruiken en blijft eigenaar. Klant zorgt voor verzekering.”
5.8. De raadsman heeft – bij de raadkamerbehandeling alsook in de cassatieschriftuur – namens de klaagster benadrukt dat geen sprake is geweest van huurkoop (waarbij de verkoper zich de eigendom van de afgeleverde zaak voorbehoudt) maar dat het om een “koopovereenkomst onder opschortende voorwaarden” ging.
5.9. Afgaande op het aan de rechtbank bij het klaagschrift overgelegde koopcontract, gaat het hier om een bij de verkoop gemaakt eigendomsvoorbehoud, dat inhoudt dat de verkoper eigenaar blijft totdat de koper de verschuldigde koopprijs voldoet. Ingevolge art. 3:92 lid 1 BW beschouwt de wet een door partijen overeengekomen eigendomsvoorbehoud als een overdracht onder opschortende voorwaarde van voldoening van de door de koper verschuldigde tegenprestatie. Zolang de tegenprestatie niet is voldaan blijft de verkoper eigenaar ook al is het verkochte al aan de eigenaar geleverd. Verheul verwoordt het in zijn recente proefschrift als volgt (voetnoot is uit het citaat weggelaten):
“Het eigendomsvoorbehoud bewerkstelligt namelijk niet alleen dat de verkoper eigenaar blijft totdat de koper de verschuldigde koopprijs heeft voldaan, maar heeft tegelijkertijd ook tot gevolg dat de koper terstond en zonder meer eigenaar wordt van de verkochte zaak zodra hij de verschuldigde koopprijs voldoet. Deze doelstelling wordt bereikt doordat de wet een door partijen overeengekomen eigendomsvoorbehoud – behoudens een afwijkende vormgeving – beschouwt als een overdracht onder opschortende voorwaarde van voldoening van de door de koper verschuldigde tegenprestatie (art. 3:92 lid 1 BW). Daardoor vindt terstond een overdracht plaats, maar heeft de overdracht, vanwege de opschortende voorwaarde, pas effect – dat wil zeggen: eigendomsovergang tot gevolg – zodra de koper de verschuldigde prestatie volledig heeft voldaan.”