ECLI:NL:PHR:2018:1098

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
17/02880
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping door werkmeester van de reclassering

In deze zaak gaat het om de verdachte die beschuldigd wordt van het medeplegen van valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping. De feiten zijn als volgt: de verdachte, als werkmeester van de reclassering, zou samen met een medeverdachte urenlijsten hebben vervalst voor taakgestraften die hun werkstraf niet hadden uitgevoerd. De verdediging stelt dat de verdachte op de dagen dat de taakgestrafte A volgens de urenlijst zijn taakstraf zou hebben verricht, vrij was en dat zijn handtekening op de urenlijst zonder zijn medeweten door de medeverdachte is vervalst. Het hof heeft in zijn arrest de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar heeft niet in detail de redenen gegeven voor de afwijking van het standpunt van de verdediging, wat in strijd is met artikel 359.2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim leidt tot de nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigt het arrest en wijst de zaak terug naar het hof voor een nieuwe beoordeling. De zaak heeft ook samenhang met andere onbenoembare zaken waarin de medeverdachte is overleden. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de verwerping van het cassatieberoep moet plaatsvinden, maar de Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof onvoldoende is en dat de verdachte niet terecht is veroordeeld.

Conclusie

Nr. 17/02880
Zitting: 19 juni 2018
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij het jegens de verdachte gewezen arrest van 21 februari 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2015 met aanvulling van gronden bevestigd, behoudens ten aanzien van de strafoplegging. Bij genoemd vonnis van de rechtbank Midden-Nederland was de verdachte veroordeeld wegens 1. “
het medeplegen van valsheid in geschrift” en 2. “
het medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of het medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten”. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij het bestreden arrest van 21 februari 2017 het genoemde vonnis ten aanzien van de strafoplegging vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 17/02881 P. Daarin concludeer ik heden ook. Voorts bestaat samenhang met de zaak 17/01405, waarin ik op 29 mei 2018 reeds heb geconcludeerd tot – kort gezegd – niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de medeverdachte [medeverdachte] , op grond van diens voortijdig overlijden.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Deze zaak gaat over de ambtelijke omkoping van twee werkmeesters van de reclassering, die volgens de bewezenverklaring tegen betaling bereid bleken om urenlijsten af te tekenen ondanks dat taakgestraften hun werkstraf niet hadden uitgevoerd c.q. voltooid. Uit de inleidende bewijsoverwegingen in het door het hof bevestigde vonnis [1] en de bekentenis van de medeverdachte [medeverdachte] [2] volgt dat de handelwijze van de verdachte en de medeverdachte een reeks van gevallen betreft. Twee gevallen zijn mede met behulp van een observatieteam nader onderzocht, te weten de gevallen van de taakgestraften [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De bewezenverklaringen van (1) valsheid in geschrift en (2) passieve ambtelijke omkoping specificeren die twee gevallen, doch de redactie van de bewezenverklaring maakt tegelijkertijd duidelijk dat de gevallen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] exemplarisch zijn voor een langere reeks van gelijkende gevallen.
Anders dan [medeverdachte] , ontkent de verdachte zijn aandeel. Beide middelen betreffen motiveringsklachten over de bewezenverklaring. Het eerste middel heeft betrekking op [betrokkene 1] , het tweede op [betrokkene 2] .
5. Het
eerste middelklaagt dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende dat op drie bepaalde dagen de verdachte zich niet schuldig heeft kunnen maken aan (medeplegen van) valsheid in geschrift en het (medeplegen van) passieve omkoping omdat de verdachte op die dagen niet aanwezig was op de plek waar de taakgestrafte [betrokkene 1] zijn taakstraf zou moeten voldoen.
6. De rechtbank heeft in het door het hof in zoverre bevestigde vonnis bewezen verklaard:

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 september 2013 tot en met 8 november 2013, te Maarssen en/of te Utrecht, althans in de provincie Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens urenlijsten Taakstraf van Reclassering Nederland, betrekking hebbend op taakstrafproject Groepsproject VV Maarssen , te weten onder meer:
- een urenlijst taakstraf ten name van taakgestrafte [betrokkene 1] en
- een urenlijst taakstraf ten name van taakgestrafte [betrokkene 2]
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen
(voor Reclassering Nederland dat de op het formulier vermelde taakgestrafte het aantal taakstrafuren had gewerkt dat op het formulier stond vermeld aan aantal uren dat die taakgestrafte diende te werken in een bepaalde periode en wanneer die taakstrafuren door die taakgestrafte waren gewerkt en dat het voormelde door verdachte die als werkmeester werkzaam was op het taakstrafproject Groepsproject VV Maarssen was geconstateerd en gecontroleerd)
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op voormelde formulieren ten name van de op dat formulier genoemde taakgestrafte telkens schriftelijk te verklaren
- dat de op de urenlijst vermelde taakgestrafte meer taakstrafuren had gewerkt op het Groepsproject VV Maarssen dan de taakgestrafte in werkelijkheid had gewerkt en
- dat de op de urenlijst vermelde taakgestrafte op (een) bepaalde dag(en) had gewerkt, terwijl dit niet het geval was en
- verdachte en/of zijn mededader telkens die urenlijsten taakstraf ten name van voormelde taakgestraften had(den) ondertekend als ware zij overeenkomstig de waarheid ingevuld;
7. In het door het hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank de bewijsmotivering neergelegd in Promis-overwegingen. Die luiden, voor zover relevant en onder weglating van de voetnoten met verwijzingen, als volgt:

Aan [betrokkene 1] is bij vonnis van 23 oktober 2012 een taakstraf van 30 uren opgelegd, waarvan na aftrek 22 uren resteerden. Volgens de Overeenkomst werkstraf diende de taakgestrafte deze werkstraf op 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013 te vervullen op het groepsproject VV Maarssen , waarbij [medeverdachte] de contactpersoon was (Rechtbank: waar hier en hierna van [medeverdachte] wordt gesproken is dit dezelfde persoon als medeverdachte [medeverdachte] ).
Op vrijdag 20 september 2013 werd door de contactpersoon op het reclasseringsproject te Maarssen aanvankelijk gemeld dat de taakgestrafte [betrokkene 1] zich niet had gemeld om 08:00 uur. Omstreeks 10:03 uur werd [betrokkene 1] gezien bij zijn auto op de [b-straat] te Utrecht ter hoogte van zijn sportschool. Omstreeks 12:40 uur werd gemeld dat werkmeester [medeverdachte] telefonisch aan de afdeling planning van de reclassering had doorgegeven dat [betrokkene 1] aanwezig was op het reclasseringsproject. Om 14:46 uur stond de auto van [betrokkene 1] geparkeerd ter hoogte van de [a-straat 1] te Utrecht.
Op vrijdag 27 september 2013 omstreeks 08:25 uur stond de auto van [betrokkene 1] geparkeerd op de [a-straat] te Utrecht. Om 09:00 uur werd door het observatieteam gemeld dat [betrokkene 1] naar de locatie [b-straat] was gegaan en de sportschool had geopend.
[betrokkene 1] was die dag aanvankelijk als ongeoorloofd afwezig gemeld op het project te Maarssen. Later werd gemeld dat [betrokkene 1] zich op het project had gemeld. Omstreeks 13:30 uur werd [betrokkene 1] door het observatieteam gezien achter de bar van zijn sportschool aan de [b-straat] te Utrecht.
Op vrijdag 4 oktober 2013 omstreeks 09:00 werd doorgegeven dat het observatieteam had gezien dat [betrokkene 1] die dag zijn woning had verlaten, naar zijn sportschool was gereden en daar op dat moment aan het werk was. Door de contactpersoon op het reclasseringsproject te Maarssen. [getuige 3] werd aangegeven dat [betrokkene 1] zich niet had gemeld om 08:00 uur, maar dat de dienstdoende werkmeester hem wel als aanwezig had doorgegeven. Om 10:30 uur bevond [betrokkene 1] zich achter de balie van zijn sportschool. Volgens de urenlijst werkstraf van [betrokkene 1] heeft deze taakgestrafte op 20 september2013, 27 september2013 en 4 oktober 2013, respectievelijk 8, 6 en 8 uur gewerkt. Achter de data staan parafen van de taakgestrafte [betrokkene 1] en van de contactpersoon [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat de betreffende urenlijst door hem en door [verdachte] , beiden werkmeester, is ondertekend. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de urenlijst is ondertekend door de werkmeesters [medeverdachte] en [verdachte] en dat hij, getuige, deze handtekening van beiden herkent. Taakgestrafte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013 niet heeft gewerkt op het project en dat hij ook niet op een andere dag heeft gewerkt.
(…)

4.3.1.4 Afkopen taakstraffen

[medeverdachte] heeft verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het afkopen van taakstraffen, dat hij daarvoor geld ontving, misschien € 200,00 of € 300,00 of € 500,00, dat hij dit samen met [verdachte] heeft gedaan, en dat zij de bedragen zijn gaan delen. [medeverdachte] heeft tevens verklaard dat een Turk hen had benaderd en zijn taakstraf voor € 700,00 of € 800,00 had afgekocht, en dat [betrokkene 5] zijn taakstraf had afgekocht voor € 400,00 en dat hij dit bedrag had gedeeld met [verdachte] . Op de vraag wanneer taakgestraften wat konden regelen met zijn collega [verdachte] en hem, verklaarde [medeverdachte] dat hij dan keek naar de betrouwbaarheid van de taakgestrafte, dat de taakgestrafte niet zijn mond voorbij moest praten en naar de inlichtingendienst moest lopen om hem en [verdachte] te verraden.
Op de vraag hoe vaak hij zich heeft laten omkopen, heeft [medeverdachte] verklaard dat hij dat niet meer weet, dat het tien keer zou kunnen zijn, en dat het op een gegeven moment automatisch ging en dat het gewoon werd. De taakgestrafte [betrokkene 1] heeft volgens [medeverdachte] € 150,00 of € 200,00 betaald voor het afkopen van zijn taakstraf.”
8. Volgens de pleitnotities die zijn gevoegd bij het proces-verbaal dat is opgemaakt van ’s hofs terechtzitting van 7 februari 2017 naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, heeft de raadsman ten overstaan van het hof het volgende aangevoerd met betrekking tot de taakgestrafte [betrokkene 1] :

“ [betrokkene 1]

a. [betrokkene 1] heeft verklaard dat alleen [medeverdachte] zijn werkmeester was.
b. [betrokkene 1] is aanwezig gemeld op 20 september, 27 september en 4 oktober 2013, terwijl hij volgens justitie (observatie en verklaring [betrokkene 1] ) niet aanwezig was. [betrokkene 1] is aanwezig gemeld door [medeverdachte]
c. Dit zijn allemaal vrijdagen: dagen waarop [verdachte] vrij is (dat [verdachte] op vrijdagen altijd vrij was is geen punt van geschil en wordt bevestigd door onder meer de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ).
d. De urenlijst zou door [medeverdachte] en [verdachte] zijn ondertekend. [verdachte] heeft echter van meet af aan ontkend dat dit zijn handtekening is.
i. Alle overige handtekeningen op de andere lijsten zijn door hem overigens wel erkend als zijnde van hem.
ii. [verdachte] was niet aanwezig op de vrijdagen en kon dus ook niet hebben getekend.
iii. Deze handtekening komt, indien goed wordt gekeken, niet overeen met de overige handtekeningen in het dossier van [verdachte] .
iv. De Reclassering heeft erkend in een gesprek bij de Abvakabo dat de handtekening naar alle waarschijnlijkheid niet van [verdachte] is (zie de bijlage behorend bij de pleitnota in eerste aanleg)
e. [verdachte] geeft aan dat zijn handtekening vermoedelijk door [medeverdachte] is vervalst zonder dat hij daar enige weet van had.
Gelet op het vorenstaande is het vreemd dat [verdachte] wel op dit punt is veroordeeld. De bewijzen zijn te mager, en een afweging qua overtuiging zou in het voordeel van [verdachte] moeten uitvallen. De rechtbank heeft dit in mijn ogen onvoldoende onderkend.”
9. Het in hoger beroep overeenkomstig toepasselijke art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv stipuleert dat indien de verdediging ter terechtzitting een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen en de rechter daarvan afwijkt, hij gehouden is om in het bijzonder de redenen op te geven die hem daartoe hebben gebracht. Een ter terechtzitting ingenomen standpunt heeft slechts dan als uitdrukkelijk en onderbouwd te gelden, indien het duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht. Bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gaat de plicht tot motivering echter niet zo ver dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. Omtrent de aan de motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. [3]
10. Indien de rechter in strijd met art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, heeft dat verzuim ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid van de bestreden uitspraak tot gevolg. Dat is alleen anders indien een gemotiveerde weerlegging van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt reeds in de uitspraak besloten ligt, dan wel indien het verzuim om te responderen – in het licht van het verhandelde ter terechtzitting – geen afbreuk doet aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak c.q. dat verzuim van ondergeschikte betekenis is. [4]
11. Het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunt waarvan de pleitnotities hierboven onder 8 zijn weergegeven houdt in essentie in dat de verdachte geen bemoeienis had met het frauderen van de urenlijsten van [betrokkene 1] en dat hij, verdachte, dat ook niet
konhebben omdat hij op de genoemde drie vrijdagen (onbetwist) niet heeft gewerkt. De handtekeningen van de verdachte (moeten) zijn vervalst, aldus de verdediging, en dat is zichtbaar doordat de betwiste handtekeningen niet overeenkomen met de handtekeningen die door de verdachte als de zijne zijn geïdentificeerd. Het hof is van dit standpunt afgeweken door de verdachte ter zake te veroordelen, doch men zoekt in het bestreden arrest, alsook in het door het hof bevestigde vonnis tevergeefs naar enige verwijzing naar dit door de verdediging ingenomen standpunt. Mocht hieruit kunnen worden afgeleid dat het hof dit standpunt niet heeft aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dan acht ik dit oordeel niet begrijpelijk. Dit standpunt kan m.i. bezwaarlijk anders worden gezien dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat van de zijde van het hof tot een respons noopte. Het standpunt wordt immers gedragen door verscheidene argumenten en behelst een ondubbelzinnige conclusie tot vrijspraak.
12. De vraag rijst of dit gebrek in de bestreden uitspraak als een verzuim moet worden aangemerkt hetwelk de nietigheid daarvan tot gevolg heeft.
13. Met enige aarzelingen meen ik dat de bewijsmotivering voldoende informatie bevat om aan te nemen dat een gemotiveerde verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt reeds in de bestreden uitspraak besloten ligt.
Of de verdachte op de drie genoemde vrijdagen aanwezig was op de werkplek van de taakgestrafte [betrokkene 1] heeft het hof kennelijk niet doorslaggevend geacht, – naar ik begrijp – op de grond dat de verdachte ook op een andere dag dan 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013 op een urenlijst zijn handtekening kan hebben geplaatst. Het hof heeft met die mogelijkheid kennelijk ook rekening gehouden ten aanzien van [betrokkene 1] zelf, wiens paraaf volgens de bewijsvoering prijkt op de urenlijsten, ofschoon niet blijkt dat hij de desbetreffende dagen op het werkproject aanwezig was. Bovendien behelst de bewezenverklaring niet het verwijt dat de verdachte zijn handtekeningen heeft geplaatst, doch dat de verdachte “
en/of” zijn mededader zulks heeft gedaan. Dat de verdachte als mededader opgaat kan dan weer worden afgeleid uit andere onderdelen van de bewijsvoering.
14. Kortom, de bewijsmotivering geeft m.i. voldoende onderbouwing van ’s hofs oordeel dat – ook indien de verdachte de urenlijsten niet zou hebben getekend en/of op de desbetreffende drie vrijdagen niet op het werkproject aanwezig was – kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift aangaande de urenlijsten van [betrokkene 1] . Als gevolg daarvan kan de nietigheid van het bestreden arrest m.i. achterwege blijven.
15. Voor zover in het middel wordt geklaagd dat ook het tweede feit (de omkoping) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, faalt het eveneens omdat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij samen met de verdachte taakgestraften hun taakstraf heeft laten afkopen, terwijl de medeverdachte [medeverdachte] in dit verband tevens meldt dat [betrokkene 1] € 150,- of € 200,- heeft betaald, waarbij mag worden aangenomen dat dit bedrag is gedeeld door de twee omkoopbaar gebleken werkmeesters.
16. Het eerste middel faalt.
17. Het
tweede middelklaagt over het bewijs van het opzet op beide bewezenverklaarde feiten meer in het bijzonder daar waar de valsheid in geschrift de urenlijst van de taakgestrafte [betrokkene 2] betreft.
18. Zoals gezegd heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis de bewijsmotivering neergelegd in Promis-overwegingen. Die luiden, voor zover relevant en onder weglating van de voetnoten met verwijzingen, als volgt:

Aan [betrokkene 2] is bij vonnis van 2 mei 2013 een taakstraf van 50 uren opgelegd. Volgens de overeenkomst werkstraf diende de taakgestrafte deze werkstraf op 28 oktober 2013 tot en met 5 november 2013 te vervullen op het groepsproject VV Maarssen , waarbij [medeverdachte] de contactpersoon was. [verdachte] heeft verklaard dat de middelste handtekening op deze overeenkomst (Rechtbank: de handtekening bij de naam [medeverdachte] ) van hem afkomstig is.
Op maandag 28 oktober 2013 zijn er rond de woning van taakgestrafte [betrokkene 2] en ter plaatse van het groepsproject geen relevante waarnemingen gedaan. Op 4 november 2013 werd taakgestrafte [betrokkene 2] niet gesignaleerd op het groepsproject te Maarsen bij een observatie tussen 07:45 en 11:00 uur. Ook bij een observatie op 5 november 2013 tussen 07:50 en 09:15 werd de betreffende taakgestrafte niet gesignaleerd op het groepsproject. Op alle dagen waarop [betrokkene 2] was ingepland voor het uitvoeren van zijn taakstraf, werd hij door de werkmeester [verdachte] als aanwezig gemeld. Alleen op 5 november 2013 werd hij, nadat hij aanvankelijk aanwezig was gemeld, nadien toch afwezig gemeld bij de afdeling planning van de reclassering. De afdeling planning maakte vervolgens met de taakgestrafte [betrokkene 2] de afspraak dat hij de 2 gemiste uren zou inhalen op woensdag 6 november 2013.
Volgens de urenlijst werkstraf van [betrokkene 2] heeft deze taakgestrafte op 28 oktober 2013, 29 oktober 2013, 30 oktober 2013, 31 oktober 2013, 1 november 2013 en 4 november 2013 steeds 8 uur per dag gewerkt, en op 6 november 2013 2 uur.
[verdachte] heeft verklaard dat de parafen achter de data waarop volgens de urenlijst is gewerkt op 28 oktober 2013, 1 november 2013 en 4 november 2013 afkomstig zijn van [medeverdachte] , en op 29 oktober 2013, 30 oktober 2013, 31 oktober 2013 en 6 november 2013 afkomstig zijn hem, [verdachte] , en dat de handtekeningen onderaan de urenlijst afkomstig zijn van [medeverdachte] en van hem, [verdachte] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat de parafen achter de data 28 oktober 2013, 1 november 2013 en 4 november 2013 van hem, [medeverdachte] , afkomstig zijn 28 en dat de parafen achter de data 29 oktober 2013, 30 oktober 2013, 31 oktober 2013 en 6 november 2013 afkomstig zijn van [verdachte] . De handtekeningen onderaan de urenlijst zijn afkomstig van [verdachte] en van hem, [medeverdachte] .
Taakgestrafte [betrokkene 2] heeft verklaard dat de handtekeningen in de kolom ‘cliënt’ van hem afkomstig zijn.
[medeverdachte] heeft verklaard dat taakgestrafte [betrokkene 2] op 28 oktober 2013, 29 oktober 2013 en 4 november 2013 niet op het project te Maarssen aanwezig was, maar dat hij en [verdachte] wel hebben getekend voor zijn aanwezigheid.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de urenlijst is ondertekend door de werkmeesters [medeverdachte] en [verdachte] en dat hij, getuige, de handtekening van beiden herkent.”
19. Het hof heeft aan de bewijsvoering van de rechtbank nog toegevoegd:

Ten aanzien van het afkopen van de taakstraf door [betrokkene 2] overweegt het hof in aanvulling op het vonnis van de rechtbank het volgende. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard over personen die bij hem en [verdachte] taakstraffen afkochten. Zij werden door taakgestraften benaderd met de vraag of zij iets konden regelen. Het geld dat zij van de taakgestraften ontvingen werd verdeeld tussen hem en [verdachte] . Deze werkwijze is volgens [medeverdachte] een automatisme geworden. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij voor [betrokkene 2] ook uren hebben afgetekend terwijl hij niet had gewerkt, maar dat [betrokkene 2] hen niet heeft betaald. Gelet op de werkwijze zoals door [medeverdachte] beschreven bij de politie over het afkopen van taakstraffen in het algemeen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk dat in het geval van [betrokkene 2] wel de niet gewerkte uren zouden zijn afgetekend, maar niet is betaald.
20. Het middel en de toelichting erop ontberen naar mijn inzicht de nodige precisie. Bij lezing ervan blijkt het de steller van het middel in het bijzonder te gaan om één datum, 29 oktober 2013. Op die datum zou de taakgestrafte [betrokkene 2] op het project te Maarssen aanwezig moeten zijn, maar was hij dat niet, terwijl de verdachte en zijn medeverdachte hebben getekend voor zijn aanwezigheid. Uit de bewijsvoering kan m.i. echter worden afgeleid dat de verdachte valsheid in geschift heeft medegepleegd, ook wat betreft het tekenen van de urenlijst van [betrokkene 2] met betrekking tot 29 oktober 2013.
21. Voor zover nog wordt opgemerkt dat verweer is gevoerd met betrekking tot het ontbreken van opzet bij de verdachte omdat er wellicht sprake is van een persoonsverwisseling wordt dit verder niet toegelicht in cassatie.
22. Nu naar mijn oordeel het opzet op de valsheid uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, behoeft het middel voor zover dit ziet op het medeplegen van passieve omkoping door deze [betrokkene 2] zoals bewezenverklaard in feit 2, verder ook geen bespreking.
23. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
24. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie vonnis d.d. 20 oktober 2015, bewijsoverwegingen onder 4.3.1.1, Start onderzoek 096Taak, p. 2-3.
2.Zie vonnis d.d. 20 oktober 2015, bewijsoverwegingen onder 4.3.1.4, Afkopen taakstraffen, p. 6.
3.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
4.Vgl. HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1086 (ontnemingszaak); HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7366,