ECLI:NL:PHR:2018:12

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
17/00484
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • G. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang van strafvordering bij teruggave van inbeslaggenomen auto

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure over de teruggave van een inbeslaggenomen auto, die door de rechtbank Limburg gegrond is verklaard. De klaagster, eigenaar van de auto, had een klaagschrift ingediend om het beslag op haar voertuig op te heffen. De officier van justitie had echter cassatie ingesteld tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de klaagster op de hoogte was van het feit dat de beslagene eerder zonder geldig rijbewijs in haar auto had gereden. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het belang van de strafvordering niet langer vorderde en dat de auto aan de klaagster moest worden teruggegeven.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende gemotiveerd had waarom het belang van strafvordering niet langer vorderde. De rechtbank had niet expliciet beoordeeld of de klaagster als rechthebbende op de inbeslaggenomen auto kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de auto verbeurd zou worden, nadere motivering vereiste. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat het middel slaagt, wat betekent dat de beslissing van de rechtbank Limburg niet in stand kan blijven zonder verdere uitleg.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over het voortduren van beslag en de teruggave van inbeslaggenomen goederen. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nadere beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden.

Conclusie

Nr. 17/00484 B
Zitting: 9 januari 2018
Mr. G. Knigge
Conclusie inzake:
[klaagster]
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 13 december 2016 het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan haar van een onder een ander inbeslaggenomen auto, gegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld door de officier van justitie. Mr. R.A.F. van Noort, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank op onjuiste gronden, dan wel ontoereikend en of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet langer vordert.
3.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van een personenauto Mercedes Benz CLK 240, kenteken [AA-00-AA] in de zaak met proces-verbaalnummer PL2300-2016185328, onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen op 5 oktober 2016.
(…)
3. Het standpunt van de klaagster
Klaagster is de tenaamgestelde en eigenaar van het inbeslaggenomen voertuig. Er bestaat geen enkel belang van strafvordering dan wel enig ander belang dat zich zou verzetten tegen teruggave. In raadkamer heeft klaagster gesteld dat zij wist dat hij één keer eerder in haar auto heeft gereden zonder dat hij in het bezit is van een geldig rijbewijs
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de beslagene al voor de vijfde keer is betrapt op het rijden zonder geldig rijbewijs en dat het in het belang is van de samenleving dat het beslag op de inbeslaggenomen auto voortduurt en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend een verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer zal opleggen. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
5. De beoordeling door de rechtbank
(…)
5.3 De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klaagster als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
5.3.1 De toetsing
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klaagster (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klaagster ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en de omstandigheid dat de officier van justitie niet kan aantonen dat klaagster de wetenschap had dat beslagene vaker in haar auto’s reed zonder geldig rijbewijs, is de rechtbank van oordeel nu het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet langer vordert dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren en een last tot teruggave gelasten.”
3.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto op de voet van art. 94 Sv is in beslag genomen onder [betrokkene 1] . Te dezen doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp haar in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar. In een zodanig geval dient de rechter
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [1]
3.4. Hoewel de rechtbank niet expliciet heeft beoordeeld of de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de inbeslaggenomen auto kan worden aangemerkt, volgt uit haar motivering dat zij van oordeel is dat de klaagster de rechthebbende is van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen auto.
3.5. Uit de motivering van de rechtbank blijkt voorts dat zij voor de beantwoording van de vraag of het voortduren van het beslag nodig is, in zoverre de juiste maatstaf voorop heeft gesteld dat zij heeft beoordeeld of het belang van strafvordering (dat wil zeggen de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat) zich tegen teruggave verzet.
3.6. Haar oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet langer vordert, heeft de rechtbank gegrond op de overweging dat “de officier van justitie niet kan aantonen dat klaagster de wetenschap had dat beslagene vaker in haar auto’s reed zonder geldig rijbewijs”. Daarin ligt als haar kennelijke en gelet op het verhandelde in raadkamer niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat het belang van waarheidsvinding de voortzetting van het beslag niet langer noodzaakt en dat onttrekking aan het verkeer van de auto hoogst onwaarschijnlijk is. Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verbeurdverklaring van de auto zal volgen, behoeft echter nadere motivering. Uit het gegeven dat de officier van justitie niet in de beklagprocedure heeft kunnen aantonen dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan, volgt immers niet zonder meer dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter zal oordelen dat het niet aannemelijk is dat die voorwaarden zijn vervuld. Bovendien blijkt uit de motivering niet of de rechtbank zich voldoende rekenschap heeft gegeven van het bepaalde in art. 33a lid 2 Sr, voor zover dat inhoudt dat verbeurdverklaring ook kan volgen als de rechthebbende het gebruik dat van het desbetreffende voorwerp werd gemaakt “redelijkerwijs had kunnen vermoeden”.
3.7. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. o.a. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19.