ECLI:NL:PHR:2018:1213

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
17/02232
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk beschadigen van een elektriciteitswerk met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak gaat het om de klacht van de Advocaat-Generaal (AG) over de bewijsvoering van het medeplegen van het opzettelijk beschadigen van een elektriciteitswerk, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en had cassatie ingesteld. De feiten zijn als volgt: op 4 september 2014 werd er brand gemeld in de schuren van de verdachte, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De meterkast was illegaal aangepast, wat leidde tot gevaarlijke situaties. De AG oordeelde dat de motivering van het medeplegen onvoldoende was, omdat niet was aangetoond dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen had verricht of een significante bijdrage had geleverd aan het delict. De AG adviseerde de Hoge Raad om het arrest gedeeltelijk te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het hof voor herbehandeling. De Hoge Raad moet nu beoordelen of de bewijsvoering van het hof voldoende is om het medeplegen te onderbouwen, en of de rol van de verdachte in de beschadiging van het elektriciteitswerk voldoende gewicht heeft om tot een veroordeling te komen. De conclusie van de AG is dat de bewijsvoering niet overtuigend is en dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld.

Conclusie

Nr. 17/02232
Zitting: 6 november 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 20 april 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 meest subsidiair “om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit” en onder 2 “medeplegen van het opzettelijk een elektriciteitsnetwerk beschadigen terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest”, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het gaat – kort gezegd – om de volgende feiten en omstandigheden. Op vrijdag 4 september 2014, omstreeks 0.55 uur, kwam een melding binnen van een brand op de [a-straat 1] te Keijenborg. De brand bleek te woeden in twee aangrenzende schuren van de woning van de verdachte. In de schuren troffen opsporingsambtenaren een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aan. Ook bleek dat de zegels van de meterkast in de woning van de verdachte waren verbroken en daarin een illegale aansluiting was gemaakt buiten de elektriciteitsmeter om, om de hennepplantage van stroom te voorzien.
Het
middelricht zich tegen de motivering van het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen van het opzettelijk beschadigen van een elektriciteitswerk, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Deze bewezenverklaring luidt:
“(…)
2:
hij in de periode van 7 augustus 2015 tot en met 3 september 2015 te Keijenborg, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk een elektriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen [a-straat 1] ) heeft beschadigd en een ten opzichte van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in dat pand de zegels van de hoofdaansluitkast verbroken en/of aan de onderzijde van de zekeringhouders een (zogenaamde) 3 fasen elektriciteitsaansluiting gemaakt.”
5.1. Het hof heeft in zijn aanvulling van het arrest als bedoeld in art. 365a juncto 415 Sv geen onderscheid gemaakt tussen de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de onder 1 meest subsidiair bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in art. 10 lid 4 Opiumwet en de onder 2 bewezen verklaarde beschadiging van de stroomvoorziening waarvan gemeen gevaar te duchten is geweest. Het hof heeft volstaan met de algemene overweging: “Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.”
5.2. Als bewijsmiddelen zijn in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen:
“1
.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal bevindingen van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2015433344-4, d.d. 4 september 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , inspecteur van politie, [verbalisant 2] , agent van politie, en [verbalisant 3] , hoofdagent van politie (pagina’s 21 tot en met 23 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als relaas van verbalisanten:

Op vrijdag 4 september, omstreeks 00.55 uur, kregen wij, verbalisanten de opdracht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Keijenborg, gemeente Bronckhorst, aangezien er melding was gemaakt van een brand. (...)
Wij, verbalisanten zagen dat de brand woedde in twee belendende schuren van de woning. (...)
Ter plaatse troffen wij een manspersoon aan die ons verklaarde de bewoner van de woning te zijn. Hij gaf ons op te zijn genaamd: [verdachte] . (...) Hij deelde mede dat de beide schuren door hem werden gebruikt als opslag van goederen met betrekking tot evenementen die hij organiseerde. (...)
Wij
(hof: verbalisanten)zagen direct dat er op de plaats van de brand goederen werden aangetroffen die gebruikt worden bij het telen en bereiden van softdrug, zijnde een hennepkwekerij. Wij zagen namelijk duidelijke restanten van enkele koolstoffilters, alsmede enkele restanten van zogenaamde ventilatoren.
2.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 6 april 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het zou heel goed kunnen dat de koolstoffilters van mij zijn. (...)
De meterkast zit in de woonkamer. De kast staat er altijd voor. Zolang ik leef staat die kast al daar. (...)
[betrokkene 1] hoorde ook bij de groep jongens. Hij had beloofd om te helpen bij een attractie. Hij zei dat hij elektricien was. (...)
De ventilatoren heb ik voor mijn bedrijf. Schijnbaar zijn het dezelfde ventilatoren die voor een hennepkwekerij gebruikt worden. (...)
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen d.d. 26 februari 2016, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte:

De spullen die beneden in de schuur stonden, waren van mij. De bovenverdieping was leeg. (...)
[betrokkene 1] de elektricien was ook bij één van die jongens. Ik had problemen met de schommelboot en hij kon mij helpen met het repareren van het stroomgedeelte ervan. (...)
De kast is door één persoon niet te verzetten, maar door twee personen wel.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2015433344-11, d.d. 5 september 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie (pagina’s 44 tot én met 47 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als weergave van het verhoor van [verdachte]

V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Wie hebben er een sleutel van jouw woning?
A: Ik alleen. (...)
V: De monteurs van Liander geven aan dat het bijzonder is dat niet ook de gehele woning is afgebrand, besef jij je wel dat er doordat er met de meterkast is gerommeld er een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan? (De bedrading van de meterkast is door de hitte gesmolten tot buiten de woning, het is bijzonder dat de meterkast niet verder vlam heeft gevat aldus Liander)
A: De meterkast zit bij mij in de woonkamer/keuken. Dit zit in mijn woongedeelte.
(...)
V: Er stond een kast voor de meterkast deze moet met twee personen verplaatst worden om toegang te krijgen tot de meterkast. Wie heeft deze verplaatst?
A: (...) Het klopt dat niet 1 man deze kast kan verplaatsen.
(…)
V: Door de illegale aansluiting heb je nu geen stroom meer, hoe denk jij dit op te gaan lossen?
A: Ik weet niet hoe ik dit moet gaan oplossen. (...)
5.
Het in het politiedossier gevoegde schriftelijke bescheid, inhoudende ‘Aangifte’, opgemaakt op 21 september 2015 en op 23 september 2015 in ontvangst genomen door [verbalisant 6] , verbalisant van politie (pagina’s 3 tot en met 15 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van [betrokkene 2] namens benadeelde Liander N.V.:

Pleegplaats: Keijenborg
Adres: [a-straat 1]
Incident: Veroorzaken gevaarlijke situatie
Incident: Opzettelijke en wederrechtelijke vernieling, beschadiging of het onbruikbaar maken van de meetinrichting
De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringshouders een illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de door brand verwoeste hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit ervaring weet hij dat door een illegale aansluiting onder de zekeringhouders te maken, het mogelijk is meer vermogen af te nemen dan dat de contractueel overeengekomen en geïnstalleerde hoofdzekeringen zouden doorlaten. Hij weet dat daardoor schade en hinder werd veroorzaakt aan Liander N.V., omdat de juiste tarievenregeling niet juist kon worden toegepast. Voorts heeft hij vastgesteld dat het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming was met de installatie.
De fraudespecialist zag dat er sprake was van een handelswijze waarbij niet is voldaan aan de norm NEN 1010. Deze norm beschrijft de minimale voorschriften waaraan een elektrische installatie moet voldoen om de veiligheid te kunnen waarborgen. Het gevolg van de handelswijze is dat er gevaar voor goederen te duchten is geweest.”
5.3.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte geen weet had van de voorbereiding van een mogelijke hennepkwekerij en zich van geen kwaad bewust was. De schuur werd gehuurd door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , met wie verdachte in contact was gekomen door bemiddeling van zakenrelatie [betrokkene 5] . Verdachte heeft niet getwijfeld aan de betrouwbaarheid van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Pas toen de politie na de brand ter plaatse kwam en aangaf dat er mogelijk een hennepkwekerij in de schuur zat, ontstond bij verdachte het vermoeden van een mogelijke hennepkwekerij. De raadsman stelt voorts dat het mogelijk is dat de aangetroffen koolstoffilters van verdachte waren, nu verdachte een tijd geleden een garagebox van een vriend op diens verzoek heeft leeggehaald. De aangetroffen ventilatoren zijn eveneens van verdachte. In de schuur lagen meerdere ventilatoren die verdachte gebruikte voor de uitoefening van zijn bedrijf, namelijk voor het opblazen en draaiende houden van springkussens. Volgens verdachte zijn de ventilatoren voor het opblazen en draaiende houden van een springkussen kennelijk dezelfde als die voor een hennepkwekerij. Verdachte stelt dat hij niets heeft geweten van het aanleggen van een elektriciteitsaansluiting. De elektriciteitskabel onder het grind heeft verdachte nooit gezien. Verdachte stelt tot slot dat hij het vooraf allemaal niet wist, maar achteraf wellicht had moeten weten.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt vast dat er een hennepkwekerij in aanbouw was in de schuur. Verdachte heeft de opbouw van een hennepkwekerij in de schuur op zichzelf niet betwist. Het hof is van oordeel dat het verhaal van verdachte dat hij de schuur verhuurde aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , waarbij hij geen weet had van een mogelijke hennepkwekerij, niet aannemelijk is geworden. De lezing van verdachte voor wat betreft het aanwezig hebben van de koolstoffilters en ventilatoren acht het hof eveneens niet aannemelijk. Verdachte stelt dat de hennepkwekerij door anderen werd opgebouwd, maar hij heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt of door middel van controleerbare gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat er sprake is van tegenstrijdigheden in de door verdachte afgelegde verklaringen.
Ter zake van het beschadigen van een elektriciteitswerk is het hof van oordeel dat verdachte dit met een of meer anderen heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat de kast die voor de meterkast staat met twee personen verplaatst diende te worden. Het hof neemt tevens in aanmerking dat verdachte heeft verklaard zelf niet deskundig te zijn. Uit de aangifte van Liander volgt dat er een gevaarlijke situatie is ontstaan doordat een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening is beschadigd. Door de brand zijn naast de schuur ook de huisaansluitkast en de huisaansluitkabel in de woning onherstelbaar beschadigd. Het hof is van oordeel dat door het beschadigen van het elektriciteitswerk er gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.”
5.4.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht noch dat hij een voor het aannemen van medeplegen vereiste intellectuele en/of materiele bijdrage van voldoende gewicht aan het beschadigen van het elektriciteitswerk heeft geleverd. Hiertoe wordt betoogd dat het hof bij zijn oordeel heeft betrokken dat de verdachte niet over de vereiste deskundigheid beschikte en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer voortvloeit dat de verdachte betrokken is geweest bij het verplaatsen van de kast voor de meterkast. De enkele omstandigheid dat de verdachte beschikte over een sleutel van zijn woning is volgens de steller van het middel onvoldoende voor het aannemen van medeplegen.
5.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat voor het bewijs van medeplegen in de zin van art. 47 lid 1 sub 1 Sr is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de intellectuele of materiële bijdrage van een verdachte aan de uitvoering van een strafbaar feit van voldoende gewicht zijn. Indien de bijdrage van de verdachte aan de uitvoering van het betreffende strafbare feit in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, zijn bewijsoordeel nauwkeurig te motiveren. [1]
5.6.
Voor zover het gaat om de onder 2 bewezen verklaarde beschadiging van de stroomvoorziening kunnen in de bewijsmiddelen de navolgende redengevende omstandigheden worden onderkend:
- dat er brand is ontstaan ten gevolge van een illegale aansluiting in de meterkast die zich in de woning van de verdachte bevindt (bewijsmiddel 1, 4 en 5);
- dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde de bewoner van de woning met bijhorende schuren was en alleen hij daarvan een sleutel had (bewijsmiddelen 1 en 4);
- dat voor de beschadigde meterkast ‘zolang de verdachte leeft’ een kast heeft gestaan die niet door één, maar wel door twee personen is te verzetten (bewijsmiddelen 2, 3 en 4);
- dat een zekere [betrokkene 1] heeft beloofd de verdachte te helpen bij een attractie en deze [betrokkene 1] gezegd heeft dat hij elektricien was (bewijsmiddelen 2 en 3).
5.7.
Verder heeft het hof in zijn arrest geen afzonderlijke overwegingen gewijd aan
het medeplegenvan het opzettelijk beschadigen van het elektriciteitswerk. Wel overweegt het hof dat het van oordeel is dat de verdachte het elektriciteitswerk met een of meer anderen heeft beschadigd, hetgeen het hof kennelijk baseert op de omstandigheid dat de kast voor de meterkast met twee personen moest worden verplaatst en dat de verdachte zelf niet deskundig was. Het is de vraag of hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het beschadigen van het elektriciteitswerk. Ik ben het met de steller van het middel eens dat de motivering van het hof op dit punt onder de maat is.
5.8.
De onderhavige zaak laat zich vergelijken met een zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2018. [2] De verdachte in die zaak had verklaard dat de naar aanleiding van een brand in zijn woning aantroffen hennepkwekerij van hem was, dat hij een kennis had gevraagd om de elektrische installatie aan te leggen, dat hij zelf gezien had dat er kabels in de meterkast hingen en dat “het slordig was gedaan”. Hij had verder niet gecontroleerd of de stroomvoorziening veilig was aangelegd. Hieruit leidde het hof af dat de verdachte zich ervan bewust was dat de stroomvoorziening was gemanipuleerd en overwoog het hof dat gelet op deze feiten en omstandigheden sprake was van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en die kennis, dat van medeplegen kon worden gesproken. De Hoge Raad achtte – mede in aanmerking genomen dat de verdachte had verklaard dat hij verder niet had gecontroleerd of de in zijn opdracht aangelegde elektrische installatie veilig was aangelegd – het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om medeplegen aan te nemen, niet onbegrijpelijk. [3]
5.9.
Vergeleken met de hiervoor beschreven zaak moet in de onderhavige zaak in de overwegingen van het hof wel heel veel worden ingelezen, wil hieruit een sluitende bewijsconstructie voor medeplegerschap van de verdachte aan het onder 2 bewezen verklaarde feit worden afgeleid. Naar mijn smaak te veel. Ten aanzien van de rol van de verdachte heeft het hof immers niet meer vastgesteld dan dat de verdachte de bewoner van de woning was waarin de meterkast zich bevond, dat alleen hij daarvan een sleutel had, dat voor de beschadigde meterkast een kast heeft gestaan die niet door één, maar wel door twee personen is te verzetten en dat een zekere [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij elektricien was en de verdachte heeft beloofd te helpen bij een attractie. Hieruit volgt niet dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandeling heeft verricht, noch kan hieruit worden afgeleid dat sprake is geweest van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht van de verdachte aan het delict. [4] Het oordeel van het hof is op dit punt naar mijn mening dan ook ontoereikend gemotiveerd.
5.10.
Het
middelslaagt.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.HR 8 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:16,
3.Mijn ambtgenoot Harteveld schrijft in zijn contraire conclusie bij deze zaak dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte zijn kennis heeft gevraagd tot het bewerken van het elektriciteitswerk, hetgeen de mogelijkheid open laat dat de verdachte voor ogen heeft gestaan dat zijn kennis de hennepkwekerij van stroom zou voorzien zonder dat daarbij het elektriciteitswerk en de stoppenkast zouden worden omzeild, waardoor het oordeel van het hof reeds daarom ontoereikend is gemotiveerd. Het verschil in benadering van de Hoge Raad lijkt er in te schuilen dat de Hoge Raad anders dan de A-G van oordeel is dat uit de bewijsvoering wel kan worden afgeleid dat de verdachte op het moment van de aanleg van de installatie wist dat het elektriciteitswerk zou worden “bewerkt”.
4.Zie HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:446,