ECLI:NL:PHR:2018:246

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
16/04194
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 16/04194
Zitting: 27 maart 2018 (bij vervroeging)
Mr. W.H. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 12 augustus 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 31 maart 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-134474-14 en 05-217108-13, waarbij de verdachte wegens “schuldheling” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelhoudt in dat het hof het bepaalde in art. 408 Sv heeft geschonden door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Het hof heeft de verdachte op de volgende gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep:
“Het vonnis waarvan beroep is op 9 juli 2015 aan verdachte in persoon betekend. Daarbij is abusievelijk de datum van betekening vermeld als datum waarop het vonnis is gewezen. Het hof overweegt dat van verdachte mag worden verwacht dat, gelet op het parketnummer dat op de mededeling uitspraak wordt genoemd, zijnde het parketnummer van het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, en de mededeling daarop dat de griffie van het gerecht nadere inlichtingen kan verschaffen over de inhoud van de uitspraak en over het eventueel in te stellen rechtsmiddel, hij in contact treedt met de griffie van genoemd gerecht. Verdachte heeft het echter op zijn beloop gelaten.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de betekening van de mededeling uitspraak tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
5. Door het hof is niet vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg in persoon is gedagvaard en/of ter terechtzitting is verschenen en evenmin dat zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg de verdachte tevoren bekend was of dat zich het geval, beschreven in art. 408 lid 1 onder d Sv voordoet (art. 408 lid 1 Sv). Dit betekent dat de verdachte het hoger beroep heeft moeten instellen binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is (art. 408 lid 2 Sv).
6. Volgens het hof heeft zich laatstgenoemde omstandigheid voorgedaan omdat het vonnis waarvan beroep op 9 juli 2015 aan de verdachte in persoon is betekend.
7. In zijn arrest van 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940, NJ 2013/131 overwoog de Hoge Raad:
“2.3. Ingevolge art. 408, tweede lid, Sv moet de verdachte binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Van een 'omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is' is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep (vgl. HR 3 mei 1994, LJN ZC9722, NJ 1994/578).
2.4. Kennelijk heeft het Hof uit de omstandigheid dat de verdachte denkt de dagvaarding in de maand september 2009 in handen te hebben gekregen en te hebben gelezen, zodat hij toen van de tenlastelegging op de hoogte is geraakt, en kort nadien van de Rechtbank te horen heeft gekregen dat het vonnis al was uitgesproken en dat het "in zijn nadeel" was, afgeleid dat de verdachte uiterlijk op 1 oktober 2009 over voldoende informatie beschikte als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1994.
2.5. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, aangezien het Hof niet voldoende concreet heeft vastgesteld dat de gegevens waarvan de verdachte uiterlijk 1 oktober 2009 op de hoogte was gegevens betroffen die voor hem van belang waren voor zijn besluitvorming, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en).”
8. Tot de stukken, die de griffier van het hof op de voet van het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad heeft gezonden, behoort een proces-verbaal van mededeling van een niet onherroepelijk vonnis of arrest, inhoudende:
“Op 9 juli 2015, omstreeks 13.55 uur te Nijmegen heb ik, ondergetekende (naam en functie) ...
Aan [verdachte]
Geboren [geboortedatum] -1991 Nationaliteit NL
Wonende ...
Adres ...
Die zich legitimeerde met ID kaart (doc.nr. (…))
in persoon medegedeeld dat hij/zij is veroordeeld bij uitspraak van
Datum 9 juli 2015 parketnummer 0513447414
(...)
Aan de veroordeelde is voorts meegedeeld dat hij/zij binnen veertien dagen een rechtsmiddel kan aanwenden ter griffie van het betrokken gerecht hetzij in persoon hetzij via een advocaat die daartoe bepaaldelijk is gevolmachtigd dan wel via een bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde en dat de griffie van dat gerecht nadere inlichtingen kan verschaffen over de inhoud van de uitspraak en over het eventueel in te stellen rechtsmiddel.
Aldus op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt.
De verbalisant, [verbalisant] ”
9. In het onderhavige geval blijkt uit het hiervoor aangehaalde proces-verbaal niet dat de verdachte op de hoogte is gesteld van de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf. [1] Dat heeft het hof ook niet vastgesteld. Van een omstandigheid als bedoeld in art. 408 lid 2 Sv is dan ook geen sprake.
10. Volgens het hof mag van de verdachte worden verwacht dat hij, gelet op het parketnummer dat op de mededeling uitspraak wordt genoemd, zijnde het parketnummer van het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, en de mededeling daarop dat de griffie van het gerecht nadere inlichtingen kan verschaffen over de inhoud van de uitspraak en over het eventueel in te stellen rechtsmiddel, in contact treedt met de griffie van genoemd gerecht. Nu hij dit niet heeft gedaan en niet binnen veertien dagen na de mededeling van de uitspraak in hoger beroep is gegaan kan hij, aldus het hof, niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
11. Dusdoende miskent het hof dat van een omstandigheid als bedoeld in art. 408 lid 2 Sv geen sprake is als de verdachte niet met de inhoud van het vonnis bekend is maar daarmee wel bekend had kunnen zijn. Voorts gaat het hof er aan voorbij dat de eis dat de verdachte had moeten informeren naar de einduitspraak geen steun vindt in het recht (HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7689, NJ 2010/247).
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dat was bijvoorbeeld het geval in HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3055, NJ 2008/22.