ECLI:NL:PHR:2018:297

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
17/05129
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking inzake beklag beslag in het kader van Belgisch rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 14 september 2017 het beklag van de klager gegrond verklaarde en de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 27.000,- aan de klager gelastte. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen de teruggave, omdat niet was gebleken dat de klager verdachte was in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. De officier van justitie had echter aangevoerd dat het geldbedrag in beslag was genomen ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten, waarbij de klager verdachte was in een Belgisch onderzoek.

De advocaat-generaal (AG) stelde in zijn conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het belang van strafvordering beperkt was tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. De AG concludeerde dat de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank zou moeten vernietigen, omdat de rechtbank niet had onderkend dat het belang van de Belgische autoriteiten ook een rol speelde in de beoordeling van het beslag. De AG stelde dat de rechtbank alleen had gekeken naar de situatie in Nederland en niet had meegewogen dat er een lopend onderzoek in België was, wat de handhaving van het beslag rechtvaardigde.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie slaagde, omdat de rechtbank blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het belang van de Belgische autoriteiten niet in haar overwegingen te betrekken. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Conclusie

Nr. 17/05129 B
Zitting: 3 april 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[klager]
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft bij beschikking van 14 september 2017 het door de klager op de voet van art. 552a Sv gedane beklag gegrond verklaard en de teruggave aan de klager gelast van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 27.000,-.
Het cassatieberoep is ingesteld door het openbaar ministerie en mr. M. van der Horst, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat de rechtbank met haar oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager op de grond dat “niet gesteld of gebleken is dat klager verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland en dat het beslag op het geld om die reden gehandhaafd dient te blijven” blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager onbegrijpelijk is.
3.1. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Namens klager is aangevoerd dat onder hem beslag is gelegd op een geldbedrag van € 27.000,-. Vervolgens is door de officier van justitie verlof verzocht ex artikel 552p Sv ter overdacht van de gelden aan de Belgische autoriteiten. Het verzochte verlof is ten aanzien van dit geldbedrag bij beschikking van 20 december 2016 afgewezen. Klager stelt dat de gelden aan hem toebehoren en dat deze aan hem zijn geleend door [betrokkene 1] , die zulks ook schriftelijk verklaard heeft. Naast zijn verklaring is ook de herkomst van de gelden aangetoond. [betrokkene 1] voornoemd heeft op 8 september 2015 een geldbedrag van € 265.000,-- uitgekeerd gekregen en heeft hiervan dus € 27.000,-- uitgeleend aan klager. Nu het verlof tot overdracht was geweigerd, kon dit niet langer dienen als grondslag voor de inbeslagname c.q. het in beslag houden van het geldbedrag. (…)
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geldbedrag, ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten, in beslag is genomen. Klager is verdachte in een Belgisch onderzoek, is daartoe aangehouden en gehoord. Het is de officier van justitie niet bekend hoe de stand van zaken met betrekking tot dit onderzoek in België is. In afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek, waarbij mogelijk een confiscatiebeslissing (een verbeurdverklaring) zal volgen, dient het beslag gehandhaafd te blijven.
De raadsman heeft gepersisteerd bij het klaagschrift. Met betrekking tot het verzoek tot overdracht van de stukken van overtuiging is in december 2016 beslist dat het geldbedrag niet mocht worden overgedragen. Inmiddels bevindt het geld zich zonder enige juridische grondslag bij het Openbaar Ministerie in Nederland. (…) Het gaat niet aan dat het beslag op het geld in Nederland blijft voortduren in afwachting van een beslissing in het onderzoek van de Belgische autoriteiten. Het geld is onder klager in beslag genomen en dient aan hem geretourneerd te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag is, ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten, gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Aan het verzoek tot overdracht van stukken van overtuiging ex artikel 552p Sv is bij beslissing van de rechtbank van 20 december 2016 gevolg gegeven, met uitzondering van de in beslag genomen geldbedragen.
De rechtbank dient na te gaan of het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet. Hiervan is sprake wanneer het in beslag houden van het voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dan wel wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingszaak te treden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven, in afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek, waarbij mogelijk een confiscatiebeslissing (een verbeurdverklaring) zal volgen.
Niet gesteld of gebleken is dat klager verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland en dat het beslag op het geld om die reden gehandhaafd dient te blijven.
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van het geldbedrag aan klager en dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard.”
3.2. De rechtbank heeft – hoewel zij onderkent dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven in afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek – bij de beoordeling of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, kennelijk alleen in aanmerking genomen dat niet gesteld of gebleken is dat de klager verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland en dat het beslag op het geld om die reden gehandhaafd dient te blijven. Daaruit kan worden afgeleid dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang dat met de handhaving van het beslag is gemoeid beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Dat oordeel getuigt, zoals ook in het middel wordt gesteld, van een onjuiste rechtsopvatting. [1]
3.3. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:385, en HR 16 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG2196.