Voetnoten
1.Stb. 1971, 96.
2.Art. 90quater, 137c-137e, 429ter en 429 quater Sr.
3.Trb. 1967, 48.
4.Kamerstukken II 1967-1968, 9724, nr. 3, p. 3 en 4.
5.Kamerstukken II 1967-1968, 9724, nr. 3, p. 5.
6.Kamerstukken II 1969-1970, 9724, nr. 6, p. 4.
7.Stb. 1991, 623.
8.Het aanvankelijke voorstel van wet sprak van “seksuele gerichtheid”; tijdens de behandeling van het wetsontwerp is dit gewijzigd in “hun hetero- of homoseksuele gerichtheid” (Kamerstukken II 1989-1990, 20 239, nr. 30), en wel omdat onder seksuele gerichtheid niet het praktiseren van elke seksuele voorkeur moet worden verstaan, maar in de eerste plaats is gedacht aan hetero- en homoseksuele gerichtheid (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 239, nr. 5, p. 5).
9.Kamerstukken II 1987-1988, 20 239, nr. 3, p. 2 en 3.
10.Stb. 2005, 111.
12.Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583, NJ 2015/108 m.nt. N. Rozemond (PHR:2014:1479, noot 1), waarin hij zich afvraagt of in de rechtspraak van de Hoge Raad inderdaad wel wordt gewerkt met drie opeenvolgende vragen als drietrapsraket. 18.Zie HR 11 februari 1986, NJ 1986/689 voor een geval waarin het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom groepsbeledigende uitlatingen (i.c. jegens joden) niet onnodig grievend waren.
21.In de toelichting op het middel, p. 16, wordt uitdrukkelijk gerefereerd aan de lezing van de verdachte, dat hij met “Flikkers geef ik geen hand” heeft bedoeld aan te geven dat hij een afkeer heeft van mensen die hem "flashen".
22.Straatwoordenboek.nl.
23.In HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9960 werd geoordeeld dat het enkele gebruik van het woord “flikker” op zichzelf niet beledigend is. 24.Vgl. HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6731, NJ 2012/37 m.nt. E.J. Dommering, voor wat betreft de op zichzelf beledigende uitlating "sinds de nazi-tijd is het niet echt cool om negatieve dingen te zeggen over joden, maar soms snap ik best hoe het in 1937 allemaal zo ver heeft kunnen komen". 25.Vgl. L.A. van Noorloos, Hate speech revisited, diss. Utrecht 2011, die op p. 78 als samenvatting van de rechtspraak van het EHRM schrijft dat van wezenlijk belang is voor de kwalificatie van uitlatingen als ‘hate speech’ “that hateful remarks on the grounds of race, ethnicity or religion deny persons’ equal worth and dignity.” Op p. 77 merkt zij over de rechtspraak van het EHRM op: ”An important rationale appears to be the argument from
26.Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 137c, aant. 12 (suppl. 172, oktober 2017). Zie ook HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367, NJ 2001/204 m.nt. J. de Hullu, rov. 3.4.4. Het sanctioneren van “hate speech”wordt door het EHRM niet gezien als een ongeoorloofde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Kortheidshalve verwijs ik naar E.H. Janssen, Strafbaarstelling van groepsbelediging en haatzaaien afschaffen?, NJB 2016, p. 450-457, alsmede naar het factsheet “Hate speech” van het EHRM van februari 2018 (https://www.echr.coe.int/Documents/FS_Hate_speech_ENG.pdf). 27.Vgl. HR 9 oktober 2001, NJ 2002/76 m.nt. J. de Hullu: “Van overschrijding van de grens van het recht van vrijheid van artistieke expressie is in ieder geval sprake wanneer de kunstenaar die vrijheid kennelijk misbruikt om beledigingen te uiten.”
28.Vgl. HR 11 december 1990, NJ 1991/313 m.nt. A.C. ‘t Hart: beroep op artistieke exceptie wordt getoetst op begrijpelijkheid; voor het overige kan het oordeel daarover verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.