Conclusie
Feiten
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitleg van het begrip 'vervolging' in de context van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), specifiek in relatie tot beslag en beklag. De klager was bij beschikking van de rechtbank Rotterdam op 23 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, dat was ingediend naar aanleiding van het leggen van conservatoir beslag op een auto. De klager stelde dat er sprake was van een 'vervolgde zaak' omdat de officier van justitie (OvJ) een machtiging had gevorderd voor het beslag. De Hoge Raad oordeelt dat deze stelling onjuist is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het klaagschrift niet binnen de vereiste termijn van twee jaar na de inbeslagneming was ingediend, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De conclusie van de advocaat-generaal is dat het middel faalt en dat de rechtbank terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 552a lid 4 Sv. De zaak werpt belangrijke vragen op over de definitie van 'vervolging' en de rechtspositie van betrokkenen in strafzaken, vooral in situaties waarin beslag wordt gelegd zonder dat er een formele vervolging is ingesteld.