“
Met betrekking tot de feiten 2 primair en 3 primair
De advocaat-generaal is, met de rechtbank, van oordeel dat de feiten onder 2 primair en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het dossier wellicht wel het wettige bewijs bevat, maar dat het bewijs niet overtuigend is. De verdediging heeft in dit verband gewezen op het ontbreken van objectief vast te stellen aanknopingspunten dat de verdachte in de woningen aan de [a-straat 1] en de [b-straat 1] is geweest, dat de bij deze woninginbraken gehanteerde modus operandi - het forceren van bovenlichten met behulp van een schroevendraaier - niet kenmerkend is en dat op 25 en 26 februari 2015 alleen al in Maastricht een aanzienlijk aantal andere woninginbraken of pogingen daartoe heeft plaatsgevonden die niet aan de verdachte worden toegedicht.
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte in hoger beroep een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van de sleutelbos van aangever [betrokkene 2] (feit 2) en de sleutel van een auto, merk Alfa Romeo, van aangever [betrokkene 3] (feit 3), die werden aangetroffen in de zak van de jas die de verdachte bij zijn aanhouding droeg. Voorts heeft de verdediging gewezen op het feit dat bij de inbraken in de woningen aan de [a-straat 1] en de [b-straat 1] te Maastricht ook andere goederen zijn weggenomen die niet bij de verdachte zijn aangetroffen. Volgens de verdediging kan daarom de mogelijkheid dat deze inbraken door een ander dan de verdachte zijn gepleegd niet uitgesloten worden.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de insluitingsfouillering van de verdachte die plaatsvond op 26 februari 2015 omstreeks 11:20 uur trof de politie onder meer een sleutelbos met vier sleutels en een sleutel van een auto, merk Alfa Romeo, aan. De autosleutel werd door verdachte uit zijn jaszak gehaald.
Bij nader onderzoek is gebleken dat de autosleutel was weggenomen bij de inbraak in de woning aan de [b-straat 1] te Maastricht (feit 3) en dat de sleutelbos was weggenomen bij de inbraak in de woning aan de [a-straat 1] te Maastricht (feit 2), zijnde de belendende woning van de in feit 1 genoemde woning.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van deze sleutelbos en autosleutel. Die verklaring houdt het volgende in:
Op 25 februari 2015 was de verdachte naar Maastricht gereisd op uitnodiging van een vriend, [betrokkene 4] uit Gouda. Gedurende de avond en de daarop volgende nacht verbleef de verdachte met [betrokkene 4] en enkele andere personen in een studentenhuis in Maastricht. Er werd flink gedronken. In de loop van de nacht zijn groepjes personen, onder wie [betrokkene 4], in wisselende samenstellingen ‘naar buiten gegaan’ en weer teruggekomen. Ook [betrokkene 4] was vaker naar buiten gegaan. Wat [betrokkene 4] en de anderen buiten gingen doen heeft de verdachte niet meegekregen. Hij bleef telkens in het studentenhuis achter en vermaakte zich met drinken en met de spelcomputer.
Op 26 februari 2015, omstreeks 7.30 uur, vroeg [betrokkene 4] aan de verdachte of hij ‘meeging naar buiten’. De verdachte heeft daarmee ingestemd en dat was de eerste keer dat de verdachte mee naar buiten ging. Hij kreeg toen een donkerkleurige jas van [betrokkene 4] omdat hijzelf een opvallend gekleurde, beige jas met een bontkraag had. Toen de verdachte de jas van [betrokkene 4] aantrok, voelde hij enkele sleutels in een zak van die jas. De verdachte heeft vervolgens samen met [betrokkene 4] ingebroken in de woning aan de [a-straat 2] te Maastricht, waarbij de verdachte door de bewoner werd overlopen
[hof: feit 1].Op het politiebureau heeft de verdachte de sleutels uit de jaszak gepakt. Naderhand heeft de verdachte uit het dossier begrepen dat het de sleutelbos van aangever [betrokkene 2] en de autosleutel van aangever [betrokkene 3] betrof.
Tegen de achtergrond van de door de verdachte afgelegde verklaring is door de verdediging betoogd dat niet aannemelijk is dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken heeft gepleegd omdat de sleutelbos en de autosleutel die bij die inbraken zijn weggenomen zich al in de zakken van de jas van ‘[betrokkene 4]’ bevonden voordat de verdachte deze jas aantrok.
Het hof overweegt hieromtrent in de eerste plaats als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep op de proppen is gekomen met de naam van de (door hem gestelde) eigenaar van de jas die de verdachte bij zijn aanhouding droeg, te weten ene [betrokkene 4] uit Gouda. De verdachte heeft er echter ook in hoger beroep de voorkeur aan gegeven niet de volledige personalia van die [betrokkene 4] te noemen, waardoor de verdachte het onmogelijk maakt de door hem afgelegde verklaring over de herkomst van de jas die hij bij zijn aanhouding droeg te (doen) verifiëren. Het hof constateert voorts dat de verdachte wisselend heeft verklaard over het tijdstip waarop hij die jas in ontvangst zou hebben genomen: tegenover de politie verklaarde de verdachte daarover nog dat dat de dag voor zijn aanhouding was
[hof: verdachte is op 26 februari 2015 aangehouden],terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de jas in de vroege ochtend van 26 februari 2015, toen het net licht begon te worden, van [betrokkene 4] heeft gekregen.
Ten slotte stelt het hof vast dat de stelling van de verdachte - zo begrijpt het hof thans althans de door hem in hoger beroep afgelegde verklaring - dat hij op 25 februari 2015 gekleed in een opvallend gekleurde, beige jas naar Maastricht is gekomen, op geen enkele wijze is onderbouwd.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Bij gelegenheid van de insluitingsfouillering hebben de verbalisanten gezien dat de verdachte, behalve de sleutel van de auto, merk Alfa Romeo, van aangever [betrokkene 3], ook de sleutel van een auto, merk Skoda Octavia, voorzien van een hanger van [A] uit Gouda, uit zijn jaszak haalde. Aanvankelijk heeft de verdachte geweigerd een verklaring over die Skoda-autosleutel af te leggen. In zijn verhoor op 1 maart 2015 (dossierpagina 198) heeft de verdachte echter, nadat hem was gevraagd waar de Skoda staat, verklaard:
‘U verdoet uw tijd als u in de buurt daar gaat kijken. Ik wist (...) niet dat die Skoda gestolen zou zijn.’ Het hof leidt hieruit af dat de verdachte heel goed wist bij welke Skoda de sleutel behoorde. Gelet hierop stelt het hof een verband vast tussen de verdachte en de Skoda-autosleutel die zich bevond in een zak van de door hem gedragen jas.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij shag rookt. De bewoner van de woning aan de [a-straat 2] te Maastricht, die de verdachte bij de inbraak in die woning heeft overlopen (feit 1), heeft op 1 maart 2015 tegenover de politie verklaard (dossierpagina 177) dat hij op de keukenvloer een blauw pakje shag had aangetroffen dat hij tijdens de worsteling met de verdachte in een van de jaszakken van de verdachte had zien zitten.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat er, behalve de gestolen sleutelbos van aangever [betrokkene 2] en de sleutel van de Alfa Romeo van aangever [betrokkene 3]. in de jas die de verdachte ten tijde van het plegen van de inbraak in de woning aan de [a-straat 2] (feit 1) aan had, ook persoonlijke bezittingen van hem zaten.
Daar komt nog bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over laatstbedoelde inbraak heeft verklaard dat hij daarbij een zwart horloge, merk Fossil, en een geldetuitje met klein geld heeft weggenomen en in een van de jaszakken heeft gestopt, waaruit het hof afleidt dat het niet ongebruikelijk is dat de verdachte kleine voorwerpen die hij bij een inbraak wegneemt in zijn jaszak stopt. Dit draagt bij aan de waarschijnlijkheid dat de in die jas aangetroffen sleutelbos en autosleutel die bij de onder 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken zijn weggenomen, door de verdachte in een zak van die jas zijn gestopt.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen moet het er naar het oordeel van het hof voor gehouden worden dat de jas die de verdachte ten tijde van het plegen van het inbraak in de woning aan de [a-straat 2] (feit 1) en bij zijn daarop volgende aanhouding aan had, zijn eigen jas was en dat de verklaring van de verdachte, dat hij kort voor het plegen van die inbraak de jas van een ander had aangetrokken niet aannemelijk is geworden. Hetgeen de verdachte over de grootte van de jas heeft aangevoerd maakt dit niet anders, nu verdachte volgens de politie zou hebben aangegeven dat zijn kleren maat S of M hebben en de jas maat M heeft (pag. 108 proces-verbaal van de politie).
Nu bij de verdachte kort nadat de in feit 2 en 3 bedoelde woninginbraken zijn gepleegd - waarbij bovendien de in feit 2 bedoelde woning naast de in feit 1 bedoelde woning staat - een deel van de daarbij weggenomen goederen is aangetroffen en hij voor het bezit van die goederen geen redelijke, geloofwaardige alternatieve verklaring heeft gegeven, komt het hof tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken heeft schuldig gemaakt.”