3.2.De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“
Inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder [betrokkene 1] in beslag genomen geldbedrag van € 4.100,-. Op 3 januari -2017 heeft klager dit geldbedrag in bewaring gegeven aan beslagene. Op 4 januari 2017 is [betrokkene 1] aangehouden en op 6 januari 2017 is het geldbedrag onder hem in beslag genomen. [betrokkene 1] heeft in februari 2017 afstand gedaan van het geldbedrag en kenbaar gemaakt dat dit aan klager toebehoort.
Nu er geen strafvorderlijk belang is bij het handhaven van het beslag, moet het geldbedrag aan klager, zijnde de redelijkerwijs rechthebbende, worden geretourneerd.
De raadsman van klager heeft in raadkamer in aanvulling op het klaagschrift naar voren gebracht dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen teruggave. Pas na de zitting van 9 april jl. heeft het Openbaar Ministerie voor een juiste grondslag van het beslag gezorgd. Op 12 april 2018 werd - naast het klassieke beslag - conservatoir beslag gevorderd en op dezelfde dag verleend. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelend aan de beslagene [betrokkene 1] een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vanwege het lange tijdsverloop, de inactiviteit van het Openbaar Ministerie - beslagene is nog steeds niet gedagvaard - en het pas laat leggen van het beslag op de juiste grondslag.
Wanneer na een op grond van artikel 94a Sv gelegd conservatoir beslag een derde klaagt dat het in beslag genomen voorwerp aan hem toebehoort, dient nagegaan te worden of buiten redelijke twijfel staat dat deze derde als eigenaar moet worden aangemerkt. Klager heeft meermaals uitgelegd waarom hij het geld aan [betrokkene 1] in bewaring heeft gegeven. [betrokkene 1] heeft de verklaring van klager bevestigd en heeft afstand gedaan van het geld. Klager heeft het geld nodig voor een andere woonruimte.
De officier van justitie stelt zich nog steeds op het standpunt dat het strafvorderlijk belang nog aanwezig is. Het beslag kan niet worden opgeheven en het beklag moet ongegrond worden verklaard. Het beslag rust op twee pijlers. De verklaring van [betrokkene 1] is onvoldoende bewijs om uit te sluiten dat het geld een criminele herkomst heeft, nu [betrokkene 1] wordt verdacht van het verduisteren van een groot geldbedrag.
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 6 januari 2017 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd geldbedrag in beslag genomen onder [betrokkene 1], in verband met een verdenking van verduistering.
Op 12 april 2018 is conservatoir beslag gelegd onder beslagene tot een bedrag van €36.616,43.
Ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94 Sv - klassiek beslag
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Nu beslag in eerste plaats is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak dan wel het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Voor het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel dient het geldbedrag onder beslag te blijven.
Nu beslagene wordt verdacht van verduistering acht de rechtbank het bovendien niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaren.
De rechtbank acht het klaagschrift, voor zover zich dat richt tegen het beslag op grond van artikel 94 Sv ongegrond.
Ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94a Sv - conservatoir beslag
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Aangezien hier sprake is van een klager die stelt eigenaar/rechthebbende van het voorwerp te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht, dient de rechtbank het volgende na te gaan.
Ten aanzien van artikel 94 Sv is vereist dat de rechtbank nagaat of er nog een strafvorderlijk belang bestaat tot handhaving van het beslag. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelend het geld zal verbeurd verklaren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet de beslagene [betrokkene 1] maar klager als redelijkerwijs rechthebbende van het geldbedrag kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van artikel 94a Sv - het conservatoir gelegde beslag - dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar/rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet (vergelijk HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15). Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten redelijke twijfel dat klager de rechtmatige eigenaar is van het geldbedrag. De verklaring van klager met betrekking tot het in bewaring geven van het geld aan de beslagene, wordt alleen bevestigd door de beslagene. De rechtbank acht niet aangetoond dat het geldbedrag buiten twijfel aan klager toebehoort.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
De beslissing
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag voor zover het betrekking heeft op het beslag dat is gelegd op de voet van artikel 94 Sv
ongegrond.
De rechtbank verklaart het beklag voor zover het betrekking heeft op het beslag dat is gelegd op de voet van artikel 94a Sv
ongegrond.”