ECLI:NL:PHR:2019:1401

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
18/05448
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en schending van rechtsregels in strafzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het gerechtshof Den Haag was veroordeeld voor medeplegen van opzetheling en schuldheling. De verdachte had een beroep ingesteld bij de Hoge Raad, waarbij hij klaagde dat hij niet de mogelijkheid had om de veroordeling door het hof substantieel door een tweede feitelijke instantie te laten beoordelen, wat volgens hem in strijd zou zijn met artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, F.W. Bleichrodt, concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep. Dit is gebaseerd op het feit dat de schriftuur niet voldoet aan de vereisten voor cassatiemiddelen, zoals vastgelegd in de wet. De Hoge Raad stelt dat alleen middelen van cassatie die voldoen aan de wettelijke eisen in aanmerking komen voor onderzoek. De schriftuur van de verdachte bevat geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Hierdoor moet de schriftuur onbesproken blijven. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/05448
Zitting19 november 2019

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 20 december 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 subsidiair impliciet primair “medeplegen van opzetheling” en 2 subsidiair impliciet subsidiair “medeplegen van schuldheling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig art. 27(a) Sr. Verder heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingediend.
In de schriftuur wordt geklaagd dat de verdachte niet de mogelijkheid heeft om de veroordeling bij arrest van het gerechtshof Den Haag, na de eerder gegeven vrijspraak door de rechtbank Den Haag, substantieel door een tweede feitelijke instantie te laten beoordelen. Het ontbreken van die mogelijkheid zou in strijd zijn met art. 14, vijfde lid, IVBPR.
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [1] De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
5. Terzijde verwijs ik voor een bespreking van de in de schriftuur aan de orde gestelde vraag naar HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1732, rov. 3.1-3.6.
6. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
7. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 maart 2001, NJ 2001/296, en HR 10 juli 2001, NJ 2001/605.