“De voorzitter maakt melding van de ingekomen stukken:
- (…)
- een e-mailbericht van de raadsvrouw aan de griffier van 2 juli 2018, waarin zij kenbaar maakt zich aan te sluiten bij het verzoek zoals dit is gedaan in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 3] ;
- een e-mailbericht van de griffier aan de raadsvrouw, cc aan de advocaat-generaal, van 2 juli 2018, waarin staat dat het verzoek zal worden behandeld alsof het ter terechtzitting is gedaan en waarin de verdachte - indien het hof het verzoek afwijst - de gelegenheid wordt geboden nogmaals het laatste woord te voeren.
Mr. van Boom voert, in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 3] en namens mr. Ten Berge in de zaak van de verdachte, het woord als volgt.
De verklaring die [medeverdachte 10] heeft afgelegd en zoals deze is opgenomen in het proces-verbaal van de zaak [medeverdachte 4] is uitvoerig. Hij heeft op alle vragen antwoord gegeven. Dit wijkt af van hoe het eerder is gegaan. Toen hij als verdachte werd gehoord heeft hij zich met name op zijn zwijgrecht beroepen. [medeverdachte 10] heeft kennelijk een andere proceshouding aangenomen, mogelijk heeft hij dit ook gedaan als getuige. Daarom wenst de verdediging vragen te stellen die eerder onbeantwoord zijn gebleven. Voorts wenst de verdediging [medeverdachte 10] te confronteren met uitspraken van [betrokkene 1] .
De verdediging verzoekt voorts [betrokkene 1] te horen. De verklaringen van [medeverdachte 10] en [betrokkene 1] zoals deze er nu liggen passen niet op elkaar. Bij de rechtbank zijn deze verklaringen op een aantal plinten van belang geweest. Daarnaast is het voor de verdediging belangrijk om de betrouwbaarheid van [betrokkene 1] ter discussie te stellen.
[medeverdachte 10] heeft dit jaar, bij uw hof, als verdachte in zijn eigen zaak een verklaring afgelegd. In deze verklaring heeft hij ook dingen gezegd over [betrokkene 1] . Deze zijn van belang voor de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De verdediging verzoekt dan ook deze verklaring te voegen in het dossier van mijn cliënt.
Naar het oordeel van de verdediging is het van belang de getuigen onder ede te horen, de verdediging verzet zich niet tegen het horen door een gedelegeerd raadsheer-commissaris.
Voorts heb ik een korte vraag. Uit de verklaring van [medeverdachte 10] in het proces-verbaal van [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 10] stukken heeft overgelegd. De verdediging is niet bekend met de inhoud van deze stukken. [medeverdachte 10] verklaart over projecten van hem en [betrokkene 1] . Valt in die stukken steun te vinden dat [betrokkene 1] niet de waarheid heeft verteld over het bestaan met de samenwerking met [medeverdachte 10] . Het is van belang voor de betrouwbaarheid. Ik wil u vragen die stukken ook te voegen in het dossier van mijn cliënt.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Het onderzoek wordt hervat.
De voorzitter deelt mede dat de stukken zoals gevraagd door de raadsman zijn gevonden, het betreft een blauw mapje. De advocaat-generaal beschikt op dit moment ook niet over de stukken. Zowel de advocaat-generaal als de verdediging wordt de gelegenheid geboden de stukken in te zien zodat u kunt zien waar het over gaat.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Het onderzoek wordt hervat.
De advocaat-generaal reageert als volgt op de verzoeken van de verdediging.
Ik heb geen bezwaar tegen het voegen van de in 2016 afgelegde verklaring.
Ten aanzien van het blauwe mapje dat de raadsman en ik zojuist hebben kunnen inkijken merk ik op dat het neutrale stukken betreft. Met uitzondering van een paar papiertjes zijn deze stukken niet individualiseerbaar en zien deze niet perse op [medeverdachte 10] . Ik heb geen bezwaar tegen het voegen van deze stukken in de dossiers van [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Voorts heeft de verdediging verzocht om de door [medeverdachte 10] als verdachte afgelegde verklaring. Uw hof heeft per zitting medegedeeld dat ieders verklaring alleen in zijn eigen zaak wordt gebruikt. In het kader van waarheidsvinding heb ik geen bezwaar tegen het voegen van deze verklaring in de dossiers van de medeverdachten, ik wil niets achter houden.
Ik heb bezwaar tegen het verzoek van de verdediging tot het horen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 10] . Hef horen van deze getuigen brengt een nog grote vertraging met zich. In de verklaring van [medeverdachte 10] kunnen we zien dat hij niet verklaart over de verdachte die hier aanwezig is (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] ). Ik zie niet wat hij nu nog zou moeten verklaren. Het verzoek is onvoldoende gemotiveerd en het horen van [medeverdachte 10] is niet noodzakelijk. Dat geldt eveneens voor het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is ook gehoord bij de raadsheer- commissaris. Het verband tussen [medeverdachte 3] en hetgeen [betrokkene 1] zou kunnen verklaren is te ver van elkaar verwijderd, ik verzoek u derhalve het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] eveneens af te wijzen.
Mr. van Boom reageert als volgt.
Wat betreft het blauwe mapje ben ik het eens met de advocaat-generaal, deze stukken hadden van internet geplukt kunnen worden. De vraag is dan ook of dat is gebeurd. Van de notities is niet zichtbaar door wie, en op welk moment, deze zijn opgesteld. Ik wil dat het mapje gevoegd wordt, het is van betekenis voor de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 10] . [betrokkene 1] heeft bij de politie, en later in het proces, afstand genomen van [medeverdachte 10] . Hij heeft zelfs zo ver afstand van hem genomen, dat de samenwerking helemaal is verbroken op het moment dat het relevant is voor de strafzaak. [medeverdachte 10] heeft in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 4] verklaard dat het flauwekul is dat [betrokkene 1] de samenwerking heeft verbroken, volgens [medeverdachte 10] was er wel degelijk sprake van een samenwerking. Dit is van belang, of hij wel of geen afstand van hem heeft genomen, het is van belang in hoeverre de verklaring van [betrokkene 1] kan worden geloofd. [betrokkene 1] is ook verdachte geweest, vervolgens heeft hij verklaard dat hij van niets wist en er niets mee te maken had, en hij heeft gekregen wat hij wilde bereiken. [betrokkene 1] is niet vervolgd. In het kader van waarheidsvinding dient het ondervragingsrecht geeffectueerd te worden.
Inmiddels weten we dat we van [betrokkene 1] ook andere antwoorden kunnen verwachten. Wat [medeverdachte 10] betreft, kan niet gezegd worden dat het ondervragingsrecht voldoende is geeffectueerd, hij heeft immers geen antwoorden gegeven. Het gaat nu om zijn verklaring in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 4], we kunnen niet op de inhoud vooruit lopen, maar het betreft wezenlijke informatie voor de waarheidsbeoordeling. Voor nu dient rekening gehouden te worden dat het ondervragen van [medeverdachte 10] van belang is voor het betrouwbaarheidsoordeel dat gegeven moet worden over de verklaring van [betrokkene 1] . Ik vraag u dat relevant en noodzakelijk te beschouwen aangezien we de noodzakelijke informatie niet hebben. U kunt eigenlijk alleen zeggen dat het niet noodzakelijk is, als u al voldoende informatie heeft.
Het is betreurenswaardig dat het proces wederom vertraging oploopt, maar er is geen opzet van de zijde van zowel de verdediging als het openbaar ministerie.
(…)
De voorzitter deelt als beslissing van het hof het volgende mee:
Verzoek tot horen van [medeverdachte 10] en [betrokkene 1]
De verdediging wil [medeverdachte 10] als getuige horen omdat hij bij het hof heel uitvoerig heeft verklaard en klaarblijkelijk een andere proceshouding heeft aangenomen, aangezien hij zich eerder vooral op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De verdediging wenst vragen te stellen die eerder onbeantwoord zijn gebleven, alsmede vragen te stellen naar aanleiding van de nieuwe informatie, te weten de verklaring die [medeverdachte 10] heeft afgelegd in de zaak van [medeverdachte 4] .
Ter onderbouwing van dit verzoek is naar voren gebracht dat [medeverdachte 10] als getuige in de zaak [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [betrokkene 1] ten dele flauwekul heeft verkocht. Daarnaast heeft [betrokkene 1] verklaard dat de samenwerking tussen hem en [medeverdachte 10] ten tijde van het tenlastegelegde was beëindigd. De verdediging wenst [medeverdachte 10] en [betrokkene 1] onderling te confronteren met hun verklaringen.
Het hof stelt vast dat zowel [medeverdachte 10] als [betrokkene 1] als getuigen zijn gehoord bij de rechtercommissaris. Dit brengt mee dat beide verzoeken dienen te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium en overweegt naar aanleiding van deze verzoeken het navolgende.
Geconstateerd kan worden dat bij het verhoor van [medeverdachte 10] bij de rechter-commissaris op 20 april 2012 aan [medeverdachte 10] geen specifieke vragen zijn gesteld. In zoverre zijn er geen onbeantwoord gebleven vragen die de raadsman nu alsnog kan stellen.
De verdediging heeft, naar de kern samengevat, ter onderbouwing van de verzoeken daarnaast aangevoerd dat zij [medeverdachte 10] en [betrokkene 1] wil vragen of de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 10] ten tijde van het ten laste gelegde reeds verbroken was, zoals [betrokkene 1] zou hebben verklaard. Echter, uit het verhoor van [betrokkene 1] volgt dit niet, gezien de hierna opgenomen citaten uit de verklaring van [betrokkene 1] .
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2016 heeft [betrokkene 1] het volgende verklaard:
“Ik kende [medeverdachte 10] ongeveer een jaar tot anderhalf jaar. Hij zou medevennoot worden in [H] , een uitzendbureau. [medeverdachte 10] zou het veldwerk doen op de scheepswerven en ik zou de backoffice en het kantoorwerk doen. Ik kende hem daarvóór niet persoonlijk, maar zakelijk had ik wel van hem gehoord. [medeverdachte 10] kwam zoals gezegd nog één of twee keer in de week langs, omdat wij nog Hongaarse medewerkers op verschillende werven hadden werken. Het was zijn taak om dat te organiseren. Hij had in het administratiekantoor een eigen werkplek, een hoekje, waar hij de beschikking had over een computer en printer. Zijn spullen lagen daar.”
Het hof overweegt (tussentijds) als volgt: Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, blijkt uit de hiervoor genoemde passage niet dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat de samenwerking al verbroken was.
Voorts wordt opgemerkt dat [medeverdachte 10] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2016 in de zaak van [medeverdachte 4] het volgende heeft verklaard:
“De raadsman houdt mij voor dat [betrokkene 1] als getuige heeft verklaard dat ik mijn eigen zaken in Hongarije aan het regelen was. Dat is flauwekul. [betrokkene 1] is meegegaan naar [betrokkene 22] . Als hij zegt dat hij alleen gegevens van [betrokkene 22] heeft gegeven klopt dat niet.”
[betrokkene 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2016 echter het volgende verklaard:
“Op vragen van mr. Van Gessel antwoord ik als volgt.
Ik ben drie of vier keer met [medeverdachte 10] in Hongarije geweest. Het doel was puur zakelijk, namelijk het bezoeken van Hongaarse medewerkers, mijn bedrijf en scheepswerven. Ik weet niet wat de eigen “dingetjes” waren die [medeverdachte 10] in Hongarije had. Ik ben daar nooit bij geweest. U vraagt mij of ik [medeverdachte 10] in Hongarije heb geïntroduceerd bij contacten die ik daar had. Ik heb hem geïntroduceerd bij het advocatenkantoor van [betrokkene 22] . [betrokkene 23] was mijn contactpersoon. Als wij in Hongarije waren, was [betrokkene 23] bij mij als vertaler en als mijn Hongaarse vertegenwoordiger. Ik kwam minimaal één keer per maand in Hongarije. Ik ken [betrokkene 23] .”
De kwalificatie ‘flauwekul’ uit het verhoor van [medeverdachte 10] in de zaak [medeverdachte 4] ziet op een vraag van Van Gessel, welke vraag geen basis vindt in de verklaring van [betrokkene 1] . Immers, [betrokkene 1] heeft slechts verklaard dat hij niet wist wat de ‘eigen dingetjes’ van [medeverdachte 10] in Hongarije zijn geweest en daarnaast dat hij [medeverdachte 10] bij [betrokkene 22] geïntroduceerd heeft.
Gelet op het hiervoor overwogene en nu de verzoeken overigens niet, althans onvoldoende zijn onderbouwd is de noodzaak tot het horen van [medeverdachte 10] niet gebleken en bij deze stand van zaken is evenmin de noodzaak [betrokkene 1] als getuige te horen over de door de verdediging gestelde verschillen gebleken. Het hof wijst deze verzoeken af.
(…)
[verdachte]
De beslissingen in de zaak van [medeverdachte 3] gelden ook in de zaak van [verdachte] . In aanvulling op hetgeen door de raadsman van [medeverdachte 3] is aangevoerd, heeft de raadsvrouw van [verdachte] aangevoerd dat [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 14 juni 2016 heeft verklaard over de inhoud van telefoongesprekken met [verdachte] en [betrokkene 2] . Uit het proces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 10] niet verklaard heeft over zijn gesprekken met [verdachte] , wel over die met [betrokkene 2] . Ten aanzien van het verzoek [medeverdachte 10] over de gesprekken met [betrokkene 2] te horen merkt het hof op dat dit verzoek in geheel niet is onderbouwd. Het hof wijst ook om die reden het verzoek tot het horen van [medeverdachte 10] af.”