ECLI:NL:PHR:2019:1414

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
18/03438
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen middelen van cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld namens de verdachte, die eerder door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en witwassen, begaan door een rechtspersoon. De verdachte is op 18 juli 2018 door het hof veroordeeld tot een geldboete van € 12.000,00. De aanzegging van de cassatie is op 18 april 2019 aan de verdachte betekend, maar er is geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Hierdoor kan de Hoge Raad de verdachte niet in haar cassatieberoep ontvangen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep. Dit arrest heeft ook samenhang met verschillende andere zaken waarin medeverdachten zijn betrokken, wat de complexiteit van de zaak vergroot. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van tijdige indiening van cassatiemiddelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/03438
Zitting26 november 2019

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
gevestigd te [plaats],
hierna: de verdachte
1. De verdachte is bij arrest van 18 juli 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 “medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd” en onder 2 “medeplegen van witwassen begaan door een rechtspersoon” veroordeeld tot een geldboete van € 12.000,00.
1.1.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/03173 ([medeverdachte 1]), 18/03440 ([medeverdachte 3]) 18/03465 ([medeverdachte 4]), 18/04210 ([medeverdachte 5]), 18/04618 ([medeverdachte 6]), 18/04619 ([medeverdachte 7]), 18/04620 ([medeverdachte 8]), 18/04621 ([medeverdachte 9]) en 19/00047 ([medeverdachte 10]). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte.
3. De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is op 18 april 2019 aan de verdachte betekend. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
4. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan zij ingevolge art. 437 lid 2 Sv niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG