ECLI:NL:PHR:2019:1433

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/03732
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van cassatieberoep wegens ontbreken schriftuur

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 30 januari 2018 een arrest gewezen waarin het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2017 is bevestigd, met uitzondering van het aspect van het verbeurdverklaarde geld. Het hof heeft de betalingsverplichting van de betrokkene verlaagd met het verbeurdverklaarde bedrag van € 5.865,-. De betrokkene was verplicht om een bedrag van € 11.028,- aan de staat te betalen, gebaseerd op een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 16.893,-. Het cassatieberoep is op 12 februari 2018 ingesteld, maar er is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend namens de betrokkene. Hierdoor is de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, conform de artikelen 437 lid 2 juncto 511h van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn beroep. Deze zaak heeft samenhang met de zaak 18/03731, waarin ook een conclusie zal worden getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/03732 P
Zitting10 december 2019

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 30 januari 2018 het jegens de betrokkene gewezen vonnis van de rechtbank Dan Haag van 24 maart 2017 bevestigd behalve ten aanzien van het achterwege laten van het in mindering brengen van het in de strafzaak verbeurdverklaarde Nederlandse geld. Het hof heeft de vastgestelde betalingsverplichting daarom verminderd met het gehele verbeurdverklaarde geldbedrag van € 5.865,-. Uitgaande van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 16.893,- heeft het hof aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling een bedrag van € 11.028,- aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 18/03731. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
3. Het cassatieberoep is op 12 februari 2018 namens de betrokkene ingesteld. Namens de betrokkene is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4. Nu de betrokkene niet door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, dient hij ingevolge de artikelen 437 lid 2 juncto 511h Sv niet‑ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
5. Deze conclusie strekt tot niet‑ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG