ECLI:NL:PHR:2019:191

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
17/03566
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor overtreding van het messenverbod in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam bij verstek is veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam. De verdachte werd op 14 juni 2012 in de Jan Evertsenstraat te Amsterdam staande gehouden en had een mes bij zich dat als steekwapen kon worden gebruikt. De advocaat-generaal (AG) heeft in zijn conclusie betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich bevond in het gebied waar het messenverbod van kracht was. De AG adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.

De zaak is behandeld op 5 maart 2019, waarbij de AG de klacht heeft gepresenteerd dat de bewezenverklaring niet volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. De AG wijst erop dat de locatie van de aanhouding niet duidelijk is vastgesteld in de bewijsmiddelen, en dat het hof kennelijk heeft aangenomen dat de verdachte zich in het oostelijke gedeelte van de Jan Evertsenstraat bevond, waar het messenverbod van kracht was. De AG concludeert dat de klacht gegrond is, omdat niet kan worden vastgesteld in welk deel van de straat de verdachte is staande gehouden.

De Hoge Raad heeft de beslissing van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De AG heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven, en concludeert dat de zaak opnieuw moet worden berecht en afgedaan.

Conclusie

Nr. 17/03566
Zitting: 5 maart 2019
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam bij verstek op 3 november 2016 wegens “overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. T.M.D. Buruma en mr. F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelbevat de klacht dat de bewezenverklaring niet volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in strijd met een verbod op 14 juni 2012 te Amsterdam, op of aan de door de Burgemeester krachtens artikel 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor het publiek toegankelijk gebouw, de Jan Evertsenstraat, bij zich heeft gehad een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, dat niet zodanig was ingepakt dat het niet geschikt was voor onmiddellijk gebruik.”
3.2. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen zijn weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2016. Deze houden in:
“1. Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016.
2. Een ambtsedig proces-verbaal nr. 000002639691, op 7 augustus 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (hoofdagent).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant] zag/constateerde, dan wel stelde na onderzoek vast, dat een persoon een feit pleegde dat is gecodeerd als feitnummer F123 en dat als volgt is omschreven in de tekstenbundel van de Commissie Feiten en Tarieven van het Ministerie van Justitie:
Op het door het college aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich hebben.
Overtredingsgegevens / waarneming
datum: 14 juni 2012
plaats: Amsterdam
gemeente: Amsterdam
locatie: Jan Evertsenstraat
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg.
Personalia verdachte
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant] , desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1978
Geboortegemeente: [geboorteplaats] in Joegoslavië
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [postcode 1] Nederland
Verklaring verdachte
Nadat ik, [verbalisant] , de verdachte had meegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, verklaarde deze:
“Ik heb het bij me om dozen open te maken.”
3. Een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding PL1305 2012156241-2, op 14 juni 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op donderdag 14 juni 2012 was ik, in uniform gekleed en met assistentiedienst belast. Wij bevonden ons op het Leidseplein te Amsterdam. Aldaar kreeg ik een melding van decentrale meldkamer Amsterdam om te gaan naar de Jan Evertsenstraat alwaar een zware mishandeling had plaatsgevonden. Ter plaatse werd ik aangesproken door een man genaamd [betrokkene 1] .
Ik zag dat de mond van [betrokkene 1] onder het bloed zat. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: “Dat is de man die mij heeft geslagen. Hij heeft mijn kaak gebroken”. Ik, [verbalisant] , heb vervolgens de man staandegehouden. De man die de mishandeling zou hebben gepleegd bleek te zijn [verdachte] .
Nadat ik hem had aangehouden heb ik hem gevraagd of hij scherpe voorwerpen bij zich had. [verdachte] gaf aan dat hij in zijn rechterjaszak een mes had zitten. Ik heb vervolgens het mes uit zijn jaszak gehaald. Ik [verbalisant] heb het mes uit zijn jaszak gehaald.
4. Een geschrift, te weten een Bm-besluit van de gemeente Amsterdam van 28 maart 2012 van mr. E.E. van der Laan:
BESLUIT: Brengt ter algemene kennis dat op 23 maart 2012 is besloten te bepalen dat de onder II aangewezen gebieden verboden is messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben, tenzij deze zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.
Dit besluit treedt in werking op 2 april 2012.”
3.3. De klacht komt erop neer dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de locatie waar de verdachte een mes bij zich zou hebben gehad, was gelegen “op of aan de door de Burgermeester krachtens art. 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor publiek toegankelijk gebouw”.
3.4. Wat betreft de locatie waar de verdachte is staande gehouden, kan uit de bewijsmiddelen 2 en 3 niet méér worden afgeleid dan dat deze aanhouding heeft plaatsgevonden op de Jan Evertsenstraat te Amsterdam. Het BM-besluit, waarnaar het hof verwijst in bewijsmiddel 4, houdt in dat het gebied in Amsterdam West waar het messenverbod van kracht was onder andere wordt begrensd door de Otheliuskade, de Jan van Galenstraat en de Admiraal de Ruijterweg. Hierbij doorkruist de Ortheliuskade de Jan Evertsenstraat en dit betekent dat het westelijke deel van de Jan Evertsenstraat buiten het gebied valt waar het bedoelde messenverbod van kracht is. [1]
3.5. Door bewezen te verklaren dat de verdachte, door zich met een mes in de Jan Evertsenstraat te begeven, zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van het messenverbod, heeft het hof kennelijk vastgesteld dat de verdachte zich bevond in het oostelijke gedeelte van deze straat, alwaar het messenverbod van kracht was. Waarop het hof deze vaststelling heeft gebaseerd is mij niet duidelijk, nu uit de bewijsmiddelen en uit de overige gedingstukken niet blijkt in welk deel van de Jan Evertsenstraat de verdachte is staande gehouden. De klacht dat de bewezenverklaring niet volgt uit de bewijsmiddelen komt mij daarom gegrond voor. [2]
3.6. Het middel slaagt.
4. Het
tweede middelbehelst de klacht dat het hof in zijn arrest – in strijd met het bepaalde in art. 3, aanhef en onder h en onder j, van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) – niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die de opgelegde straffen hebben bepaald.
4.1. Het aantekening mondeling arrest houdt onder meer in:

AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Voorvragen
(...)
Beslissing omtrent het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 24 september 2013 onder CJIB nummer 1132542000978081.

Inhoud van de tenlastelegging

Overeenkomstig de inleidende dagvaarding.

Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring

De inhoud van:
de hiervoor onder 2 en 3 vermelde processen-verbaal en het onder 4 vermelde besluit voor zover weergegeven.
De in voormelde bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het tenlastegelegde en hierna bewezenverklaarde feit door verdachte is begaan.

De bewezenverklaring

Het tenlastegelegde feit, gepleegd door verdachte met dien verstande dat:
hij in strijd met een verbod op 14 juni 2012 te Amsterdam, op of aan de door de Burgemeester krachtens artikel 2.5 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam aangewezen weg of in een aan die weg gelegen voor het publiek toegankelijk gebouw, de Jan Evertsenstraat, bij zich heeft gehad een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, dat niet zodanig was ingepakt dat het niet geschikt was voor onmiddellijk gebruik.

Kwalificatie

Overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam.

Toegepaste artikelen

Artikel 2.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit en van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Opgelegde straf

Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 180,00 (honderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straf passend en geboden.”
4.2.
Met de verwijzing naar 'al het vorenstaande' heeft het Hof de opgelegde geldboete gemotiveerd met de standaard motivering en kennelijk zowel gedoeld op het bewezenverklaarde feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan als op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De zaak is in hoger beroep bij verstek behandeld zodat door of namens de verdachte niets is aangevoerd wat het hof tot een nadere motivering noopte. Gelet hierop kon het hof met de standaard motivering volstaan.
4.3.
De nadere motiveringseisen die op grond van art. 359 lid 6 Sv worden gesteld aan de inhoud van een vonnis of arrest, zijn van toepassing indien sprake is van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt en derhalve in de zaak tegen de verdachte niet van toepassing.
4.4.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie de aan deze conclusie als bijlage gehechte plattegrond (bron: www.google.nl/maps).
2.Vergelijk in dit verband ook HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:662 en mijn conclusie daaraan voorafgaand.