2.3.Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs:
“
Overweging met betrekking tot het bewijs van de primair onder 1 en 2 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Aan de hand van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op maandag 12 mei 2012 omstreeks 04:15 uur zagen verbalisanten een personenauto met daarin vier mannen, rijden op de Rijksweg A8 in de gemeente Zaanstad. De auto kwam vanuit de richting van de Rijksweg A7 en reed in de richting van Amsterdam De verbalisanten hebben het kenteken vervolgens nagetrokken. De auto bleek op naam te staan van een vrouw uit Den Haag. Dit was voor de verbalisanten aanleiding om de auto een stopteken te geven. De bestuurder van de personenauto voldeed aan dit stopteken op de Rijksweg A8 ter hoogte van hectometerpaal 2.0 in de gemeente Oostzaan.
De bestuurder toonde, daarnaar gevraagd, zijn rijbewijs. Hieruit bleek dat medeverdachte [medeverdachte 1] de bestuurder was van de auto. Ook de andere inzittenden hebben zich desgevraagd gelegitimeerd. De bijrijders in het voertuig bleken te zijn: verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De verbalisanten hebben de inzittenden via de portofoon bevraagd bij de centralist van de regionale meldkamer. De centralist gaf aan dat alle vier de personen meerdere antecedenten op naam hadden staan.
De verbalisanten hebben vervolgens aan de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte 1] . gevraagd of ze in het voertuig mochten kijken. [medeverdachte 1] gaf aan dat verdachte verantwoordelijk was voor het voertuig omdat verdachte de auto zou hebben geleend van een vriendin. Hierop hebben verbalisanten aan verdachte gevraagd of zij in de auto mochten kijken. Verdachte heeft daar vervolgens toestemming voor gegeven. De verbalisanten hebben daarop de kofferbak van de auto geopend. In de kofferbak zagen zij een breekijzer en een hoeslaken liggen. In overleg met de officier van justitie zijn verdachten vervolgens aangehouden ter zake van artikel 2.44 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oostzaan. Verdachten zijn ter voorgeleiding overgebracht naar het politiebureau. Tijdens de voorgeleiding is door alle vier verdachten toestemming gegeven om wederom in het voertuig te kijken.
Vervolgens hebben de verbalisanten opnieuw in de auto gekeken. Zij zagen dat onder de bijrijdersstoel een schroevendraaier lag en dat achter de bestuurdersstoel een blauwkleurige plastic tas met los geld lag. In een vakje aan de achterzijde van de bestuurdersstoel zaten een stoffen witkleurig tasje met los geld, rolletjes muntgeld en een plastic doosje met muntgeld. In de kofferbak lagen twee laptops. Op de laptops zaten stickers van [A] . Door verbalisanten, die naar het [A] van [A] zijn gegaan, is geconstateerd dat er die nacht aldaar is ingebroken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] had 1.160,- euro aan briefgeld bij zich ten tijde van de aanhouding. Dit briefgeld bestond uit 9 coupures van 50 euro, 18 coupures van 20 euro, 21 coupures van 10 euro en 28 coupures van 5 euro. In de blauwkleurige plastic tas (van de Action) zaten 1087 muntstukken van tien eurocent.
Door [benadeelde 1] , zijnde de voorzitter van [A] , is aangifte gedaan van de inbraak. Hieruit blijkt dat er ongeveer 100 euro uit de kassa is weggenomen en dat uit een kastje in de massageruimte ongeveer 900 euro is weggenomen. Ook zijn er twee laptops weggenomen. [benadeelde 2] , zijnde de wedstrijdsecretaris van [A] . heeft in aanvulling op de aangifte verklaard dat hij de witte stoffen tas heeft herkend, alsmede het plastic bakje met kleingeld. Later heeft [benadeelde 2] nog gespecifieerd dat aan briefgeld is weggenomen: 1 coupure van 50 euro. 18 coupures van 20 euro. 21 coupures van 10 euro en 28 coupures van 5 euro.
In het [A] van [A] hangen vier camera's, die de inbraak hebben vastgelegd. Een verbalisant heeft de camerabeelden bekeken en geconstateerd dat de eerste persoon om ongeveer 00:45 uur (werkelijke tijd) op de beelden is te zien. In totaal ziet de verbalisant drie personen op de bewakingsbeelden. De verbalisant heeft de kleding die de personen op de beelden dragen, vergeleken met de kleding die de verdachten droegen ten tijde van hun aanhouding. Hij zag op de beelden een persoon die schoenen droeg met reflectie aan de voor- en achterzijde van de schoenen. Op de schoenen die medeverdachte [medeverdachte 3] droeg, zaten op de voor- en achterzijde reflecterende strepen. Ook was op de beelden te zien dat een persoon een jas droeg met op borsthoogte opvallende donkere vlekken en aan de achterzijde een donkere dwarsstreep. Deze jas zou overeen kunnen komen met de jas die medeverdachte [medeverdachte 1] droeg. De derde persoon droeg een jas met een donkere dwarsstreep op de rugzijde en een opvallende band aan de onderzijde van de jas. Deze jas zou overeen kunnen komen met de jas die medeverdachte [medeverdachte 2] aan had bij zijn aanhouding.
Uit een vergelijkend werktuigsporenonderzoek blijkt dat braaksporen die zijn aangetroffen bij het [A] van [A] zijn veroorzaakt met de schroevendraaier die in de auto van verdachten is aangetroffen. Andere sporen zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt door het eveneens in de auto van verdachten aangetroffen breekijzer.
[benadeelde 3] heeft op 17 mei 2014 aangifte gedaan namens [B] in [plaats 1] . Op maandag 12 mei 2014, rond 21:00 uur. heeft personeel ontdekt dat er was ingebroken in het [B] . De daders zijn binnengekomen door een kunststof raam te forceren. Volgens aangever is de inbraak gepleegd tussen 10 mei 2014 omstreeks 18:00 uur en 12 mei 2014 omstreeks 21:00 uur. De geldwisselautomaat was opengebroken. Uit de automaat zijn ongeveer 1000 muntstukken van tien eurocent weggenomen.
Verdachte heeft verklaard dat de vier inzittenden van de auto vanuit Den Haag naar Leeuwarden zijn gereden. Ze waren die avond op een feestje in Leeuwarden geweest. Hij wist niet wat er in de kofferbak lag en hij weet ook niets van de tassen van anderen. Hij heeft het geld in de auto niet gezien. Tijdens het feestje hebben meerdere mensen gebruik gemaakt van de auto om alcohol te halen. Hij heeft zich verder op zijn zwijgrecht beroepen Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze naar een feestje van een vriend in Leeuwarden zijn gegaan. De vriend zou [betrokkene 2] heten. Hij weet niet waar in Leeuwarden die [betrokkene 2] woont. Hij weet mets van wat er in de auto lag en hij weet ook niets van een inbraak. [medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] op de heenweg reed. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze in Leeuwarden waren, op een feestje van iemand die [betrokkene 1] heet. Hij weet niet precies waar die [betrokkene 1] woont. Ze zijn de hele avond samen bij [betrokkene 1] geweest. Het geld dat hij bij zich had was van hemzelf. Ook hij weet niets van de spullen die zijn aangetroffen in de auto. Hij heeft voorts verklaard dat verdachte op de heenweg reed. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij zijn inverzekeringstelling verklaard dat ze een feestje hadden in Leeuwarden. Verder heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Alternatieve scenario
Het hof acht het door de verdachten geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig. Verdachten hebben hun verklaringen op geen enkele wijze onderbouwd’. Het had evenwel op de weg van verdachten gelegen om de vriend waarover zij spreken en/of andere aanwezigen op het feestje in Leeuwarden als getuige op te roepen, nu deze personen verdachten immers moeiteloos van een alibi hadden kunnen voorzien. Voorts noemen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een verschillende naam van de betreffende vriend en weet geen van de verdachten het adres van de vriend te noemen. De suggestie dat een andere persoon die op het feest aanwezig was tussen de bedrijven door met behulp van de geleende auto de beide inbraken zou moeten hebben gepleegd en vervolgens de (complete) buit in de auto zou hebben achtergelaten, acht het hof ongeloofwaardig en wordt door geen enkele feitelijkheid ondersteund.”