[betrokkene 3] stelt in zijn p-v bevindingen dat cliënt bij de ontmoetingen met [medeverdachte] op 14 november 2013,10 januari 2014, 4 maart 2014 en 7 maart 2014 is geweest.
Uit de p-v's van bevindingen van [betrokkene 3] dat cliënt nimmer zelf iets mag of kan regelen met betrekking tot wapens. Client heeft nimmer telefonisch contact met [betrokkene 3] gehad.
Er zijn (met uitzondering van 15 maart 2014) geen taps tussen cliënt en de medeverdachten gerelateerd aan de wapens.
Niet blijkt dat er tussen de medeverdachten afspraken zijn gemaakt omtrent de levering van een wapen Voorts blijkt uit de p-v's van bevindingen van [betrokkene 3] dat de gesprekken op kantoor van [medeverdachte] worden gevoerd en dat [betrokkene 3] voornamelijk met [medeverdachte] spreekt over wapens.
Client opent enkel de deur voor [betrokkene 3] , bedient hem van een drankje en moet zo nu en dan telefoontjes plegen naar derden (p. 8 en 38 Drieklapper).
Zodra het gesprek op wapens komt moet cliënt ‘ [...] ’ (ik begrijp [betrokkene 1] ) bellen en aan hem vragen stellen. Oftewel cliënt mag niets zelf.
Ook op 7 maart 2014 zegt [medeverdachte] tegen cliënt dat hij ‘ [...] ’ moet halen (p. 59 Algemeen dossier [betrokkene 2] ).
Client wordt dus enkel ingezet als hulpmiddel.
Het is niet cliënt die onderhandelt met [betrokkene 3] , maar [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] bepaalt de prijs en [betrokkene 1] bepaalt wat hij [betrokkene 3] aanbiedt.
Het is ook [betrokkene 1] die uiteindelijk de wapens overdraagt aan [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] verricht ook de betaling aan [betrokkene 1] .
Client krijgt eenmalig €200,-.
Dit wordt echter niet door dient geregeld, maar voor [medeverdachte] (p. 61 Algemeen dossier [betrokkene 2] )