Conclusie
eerste middelklaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
III BEWEZENVERKLARING
tweede middelklaagt over schending van de redelijke (inzend)termijn in cassatie.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de verdachte die is beschuldigd van het medeplegen van het overdragen van vuurwapens met munitie, in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad heeft op 5 maart 2019 een conclusie getrokken over de motivering van de bewezenverklaring van het medeplegen. De verdachte is eerder door het hof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierendertig maanden. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de rol van de verdachte in de transacties niet voldoende was om te spreken van medeplegen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte actief betrokken was bij de wapentransacties, onder andere door als contactpersoon op te treden, zich met de verkoopprijzen te bemoeien en zijn kantoor ter beschikking te stellen voor de transacties. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de motivering van het hof toereikend was en dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om te concluderen tot medeplegen. De verdediging heeft ook geklaagd over de schending van de redelijke termijn in cassatie, wat door de Hoge Raad is erkend, maar het eerste middel faalde. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf.