Conclusie
middelbevat de klacht dat de behandeling in raadkamer op 21 februari 2018 niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak betreft het een beklagprocedure over derdenbeslag op goederen van de klaagster, ingesteld op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft op 22 januari 2019 de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) ontvangen, waarin wordt gesteld dat de behandeling in raadkamer op 21 februari 2018 niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 552a lid 7 Sv. Het proces-verbaal van deze behandeling vermeldt niet dat de zitting openbaar was, en er is ook geen toepassing gegeven aan de artikelen 22 lid 2 en 3 Sv. Dit verzuim wordt als een wezenlijke schending van de procedurele voorschriften beschouwd.
De AG adviseert de Hoge Raad om de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De AG wijst op een mogelijk structureel probleem bij de rechtbank met betrekking tot het opmaken van processen-verbaal van raadkamerzittingen, aangezien er vaker beschikkingen worden uitgesproken zonder dat wordt vermeld of de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden.
De rechtbank had eerder het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, maar gezien de geconstateerde procedurele tekortkomingen is de conclusie van de AG dat de Hoge Raad moet ingrijpen. De zaak heeft samenhang met andere zaken, en de AG zal ook in die zaken concluderen. De conclusie van de AG is dat de Hoge Raad moet overgaan tot het inwinnen van nadere inlichtingen bij de rechtbank om te verifiëren of de behandelingen in het openbaar hebben plaatsgevonden en of dit correct is vastgelegd in de processen-verbaal.